Andere projecten

 

Katholieke Universiteit Leuven

DE COEN, A., SCHOOREEL, T., VALSAMIS, D., DE GROOF, S., HENDRICKX, F. en SELS, L., Haalbaarheidsstudie omtrent de organisatie van het loopbaansparen in België, IDEA Consult NV, 2016, 59 p.,

Start februari 2016, einde september 2016

In het regeerakkoord van 10 oktober 2014, benadrukt de federale regering een breed loopbaanbeleid te voeren met expliciete aandacht voor de verlenging van de loopbaanduur en de promotie van werkbaar werk. Een breed loopbaanbeleid moet bijdragen aan een optimale inzet van menselijk kapitaal op de arbeidsmarkt en daarbuiten. De regering engageert zich om samen met de sociale partners tot een nieuw loopbaanmodel te komen. Een concrete piste die wordt aangereikt is de invoering van een model van loopbaansparen dat werknemers in staat stelt om krediet (tijd en/of geld) te accumuleren. Dit krediet kan vervolgens gebruikt worden om de loopbaan tijdelijk te onderbreken en niet-actieve periodes te financieren.

Vooraleer een systeem van loopbaansparen kan worden uitgewerkt, leek het de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg aangewezen om ex ante een haalbaarheidsstudie uit te voeren. Eerdere discussies en de enkele bestaande experimenten illustreerden immers de complexiteit en gevoeligheid van deze materie bij de verschillende stakeholders. Wil men tot een gedragen systeem van loopbaansparen komen, dan kan de discussie niet losgekoppeld worden van het sociaal overleg.

Eind 2015 lanceerde de Federale Overheidsdienst een overheidsopdracht voor de realisatie van een haalbaarheidsstudie omtrent de organisatie van het loopbaansparen in België, waarbij de studie zowel oog moest hebben voor de juridische, als voor de economische en sociologische aspecten van een dergelijk individueel stelsel van loopbaansparen. De opdracht werd toegewezen aan een samenwerkingsverband tussen IDEA Consult en de KU Leuven.

LAMBERTS, M., PACOLET, J., HENDRICKX, F., TERLINDEN, L., VANORMELINGEN, J. en DE GROOF, S., Versterking van het arbeidsvolume in de social profit sector in Vlaanderen, Leuven, HIVA-KU Leuven, 2014, 411 p.

DE GROOF, S. en HENDRICKX, F., Versterking van het arbeidsvolume in de social profit-sector in Vlaanderen - Uitbreiding PC 329, Leuven, KU Leuven, 2014, 35 p.

Start augustus 2013. Einde september 2015

Dit onderzoek bestaat uit drie luiken, die moeten helpen om de relatie tussen arbeidstijdregelingen en het arbeidsvolume en werkdruk in de social profit sector en de socioculturele sector, alsook de elementen die daar een invloed op hebben, na te gaan. Het kwantitatieve onderzoeksluik onder leiding van het HIVA leidt tot een verkenning van de werkgelegenheid en tot toekomstgerichte projecties over vraag naar en aanbod van arbeid in de socioculturele sector, en het gebruik in de sector van allerlei vormen en stelsels van arbeidsduurvermindering en inactiviteit. Het levert de parameters op om een inschatting te maken van het arbeidsvolume in de sector dat niet beschikbaar is om de arbeidsvraag in te vullen, en, afgeleid daarvan, eventuele bijkomende financieringsbehoeften omwille van het gebruik van bepaalde stelsels. Het kwalitatieve deelluik brengt een inventaris van het gevoerde beleid in diverse organisaties met betrekking tot arbeidstijdregelingen en organisatie van het werk. Door in de diepte bij zowel werkgevers als werknemers na te gaan welke problemen en oplossingen de gehanteerde praktijken met zich mee brengen en hoe deze zich relateren tot een antwoord op de gestelde vragen inzake arbeidsvolume en werkdruk, krijgen we een genuanceerd zicht op de verschillende elementen die deze relatie meebepalen. Tot slot geeft het juridische deelluik onder leiding van het Instituut voor Arbeidsrecht belangrijke inzichten in welke mate het juridische potentieel rond arbeidstijden correct en ten volle wordt aangewend. Anderzijds verschaft dit deelluik ook een beter zicht op wat juridisch reeds mogelijk of problematisch is in het licht van een op maat gemaakte arbeidstijdenregeling voor werknemers en werkgevers.

Beroepsgeheim, samenwerking en maatschappelijke verantwoordelijkheid

Onderzoeker: Anne-Sophie Versweyvelt; Promotor: Johan Put; Periode: 01/09/2016 - 28/02/2018

Binnen de gezondheids- en welzijnszorg is een integrale aanpak van de problematiek van een cliënt of patiënt noodzakelijk om kwaliteitsvolle zorg te kunnen verstrekken. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren in de gezondheids- en welzijnszorg is daarbij cruciaal. Samenwerking en netwerkvorming levert echter onvermijdelijk tal van beroepsgeheim-gerelateerde vraagstukken op, die systematisch en structureel moeten worden aangepakt.

Opname- en begeleidingsplicht in de gehandicaptenzorg en jeugdhulp

Onderzoeker: Anne-Sophie Versweyvelt; Promotor: Johan Put; Periode: 01/11/2015 - 30/04/2016

Het onderzoek beoogt het in kaart brengen, analyseren en uitklaren van de regelgeving die betrekking heeft op de (mogelijke) opname- of begeleidingsplicht in hoofde van de zorgvoorzieningen. In eerste instantie wordt gefocust op de juridische aspecten die verbonden zijn aan de vraag naar het bestaan van een opname- of begeleidingsplicht voor de zorgaanbieders (mogelijkheden/risico’s) in de jeugdhulp en de zorg voor personen met een handicap, waarbij zowel de positie van openbare als private voorzieningen wordt behandeld. Daarbij komen onder meer burgerrechtelijke, strafrechtelijke en mensenrechtelijke aspecten aan bod en wordt de relatie met de overheid en de impact op de cliënt behandeld.

In een eerste fase wordt het algemeen juridisch kader uitgewerkt. Daarbij wordt nagegaan welke juridische instrumenten een mogelijke grondslag vormen voor een opname- of begeleidingsplicht in hoofde van de zorgvoorzieningen in de twee betrokken sectoren en wat de impact daarvan is op de positie van deze voorzieningen. Om dit te realiseren, wordt gebruik gemaakt van de klassieke juridische onderzoeksmethode, d.i. een analyse van regelgeving, rechtspraak en rechtsleer. Dit wordt aangevuld met relevante documenten die door de opdrachtgever worden aangereikt, zoals omzendbrieven, rechtspraak, inspectierapporten, informatienota’s… die op het specifieke thema van dit onderzoek betrekking hebben.

Omgevingsanalyse Jeugdrecht

Onderzoeker(s) ISR: Helene Asselman, Eline Coutteel, Katrien Herbots, Nikki Sporen & Anne-Sophie Versweyvelt; Promotor: Johan Put; Copromotoren: Stefaan Pleysier (LINC – KU Leuven), Rudi Rosse en Lieve Bradt (UGent), Jenneke Christiaens en Els Dumotier (Vrije Universiteit Brussel) in samenwerking met Kenniscentrum Kinderrechten vzw; Periode: 01/07/2015 - 30/09/2015

Sinds de zesde Staatshervorming is Vlaanderen grotendeels bevoegd voor de aanpak van jeugddelinquentie. In de aanloop naar een Vlaams jeugdrecht wenste de Vlaams overheid zich te laten inspireren door de meest recente wetenschappelijke inzichten. De omgevingsanalyse biedt een overzicht van de huidige wetenschappelijk inzichten over de aanpak van jeugddelinquentie. De volgende aspecten komen aan bod: de Vlaamse context, een analyse van het fenomeen jeugddelinquentie en de mogelijke verklaringen hiervan, een evaluatie van de bestaande (inter-)nationale maatregelen, een vergelijking van een aantal jeugdrechtsystemen en het kinderrechtelijk kader inzake jeugddelinquentie.

Het ISR schreef, in samenwerking met het Kenniscentrum Kinderrechten, twee deelrapporten, m.n het kinderrechtelijk kader en jeugdrechtsystemen in vergelijking.

Deelrapport 4 maakte een beschrijving van het kinderrechtelijk kader dat relevant is voor de preventie, omschrijving en aanpak van jeugddelinquentie. Uit een overzicht van de belangrijkste relevante kinderrechteninstrumenten werden zeven internationale en Europese instrumenten geselecteerd en onderzocht naar de betekenis ervan voor de aanpak van jeugddelinquentie. Het onderscheid tussen juridisch bindende teksten (hard law) en niet-juridische bindende teksten (soft law) werd visueel ingewerkt door het gebruik van een lichtere, grijze druk voor de niet-bindende teksten.

Deelrapport 5 vergelijkt vijf buitenlandse rechtssystemen over jeugddelinquentie, namelijk van Duitsland, Nederland, Noord-Ierland, Oostenrijk en Schotland. De landenrapporten bleven noodzakelijk beperkt tot een beschrijvend overzicht met een algemene toelichting over het jeugddelinquentiesysteem, de aanduiding van specifieke kenmerken en modelkeuzes, mogelijke interventies, rechtswaarborgen, afstemming met de jeugdhulpverlening en een overzicht van de bronnen van de wetgeving en besprekingen.

(On)mogelijkheden tot uitbreiding van het rookverbod

Onderzoeker(s): Sabien Hespel, Sien Peeters, Sofie Smets en Eline Coutteel; Promotor: Prof. Ilse Samoy; Copromotoren: Prof. Sophie Stijns, Prof. Johan Put, Prof. Ingrid Boone, Prof. Stefaan Pleysier, Prof. Frank Verbruggen, Prof. Koen Lemmens, Prof. Stefan Sottiaux, Prof. Herman Nys, dr. Tom Goffin, Prof. Frank Hendrickx, Prof. Steven Lierman; Periode: 05/02/2014 - 01/09/2015

Het is wetenschappelijk aangetoond dat (passief) roken schadelijk is voor de gezondheid en aan de oorzaak ligt van diverse soorten kankers. In België werd roken op het werk en roken in openbare ruimten door wetgeving reeds aan banden gelegd. Er blijven evenwel nog enkele lacunes in de anti-rookwetgeving bestaan. In het kader van dit onderzoeksproject wordt vanuit de invalshoek van verschillende rechtstakken nagegaan of een uitbreiding van het rookverbod al dan niet kan worden afgedwongen via bestaande juridische instrumenten en of de ontwikkeling van een nieuw juridisch instrumentarium mogelijk en wenselijk is.

Vanuit het oogpunt van het jeugdrecht en de kinderrechten wordt aandacht besteed aan de (on)mogelijkheid en wenselijkheid van een verbod op roken in het bijzijn van minderjarigen. Zo wordt onderzocht of dergelijke verbod kan worden gestaafd op de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag en/of roken in het bijzijn van minderjarigen kan leiden tot interventies vanuit het jeugdbijstands- of jeugdbeschermingsrecht. Verder is er de vraag of het ontwikkelen van een nieuw juridische instrumentarium dat roken in het bijzijn van kinderen bestraft wenselijk is en of dergelijk verbod geen inbreuk vormt op het recht op privéleven uit art. 8 EVRM.

Steunpunt Welzijn Volksgezondheid en Gezin (SWVG-2) – Juridisering & Samenwerking

Onderzoekers: Lesley Bogaerts, Ruth D’haese, Maarten Janssens, Hanne Op de Beeck, Anne Tans & Leen Van Assche; Promotor: Johan Put; Periode: 01/01/2012 - 31/12/2015

Algemeen

Ook voor de periode 2012-2015 maakt het ISR deel uit van het Steunpunt Welzijn Volksgezondheid en Gezin (SWVG). Het SWVG is een consortium van onderzoeksgroepen van de KU Leuven, de UGent en de VUB, in een netwerk met verder UHasselt, UA, Thomas More en de Arteveldehogeschool. Via kwaliteitsvol wetenschappelijk onderzoek ondersteunt het steunpunt de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin bij het uittekenen van een innovatief beleid.

Het Steunpunt

- tekent een gecoördineerde interdisciplinaire wetenschappelijke onderzoeksbenadering uit die rekening houdt met de contextuele complexiteit waarin het beleid zich situeert;

- ontwikkelt via interdisciplinaire samenwerking kritische massa die de dialoog tussen wetenschap en beleid voedt;

- verspreidt op een toegankelijke wijze de beleidsrelevante wetenschappelijke kennis die het via zijn meerjarenplan en het korte termijnonderzoek opbouwt.

Het ISR verzorgt binnen het SWVG-meerjarenprogramma een onderzoek over ‘juridisering’ en een onderzoek over ‘samenwerking’.

Juridisering van de zorgsector: begrips- en fenomeenstudie

Het ‘conceptuele’ luik van het SWVG-onderzoek over juridisering omvat een verkennende begrips- en fenomeenstudie van het concept juridisering, bestaande uit zowel een literatuurstudie als een empirisch onderzoek. De literatuurstudie beoogt – naast het begrip – ook de achtergronden, verschijningsvormen en voor- en nadelen van juridisering in kaart te brengen, met een bijzondere focus op de zorgsector. De bevindingen van deze literatuurstudie worden getoetst en aangevuld met empirisch onderzoek, uitgevoerd via vijf focusgroepen met de belangrijkste stakeholders.

Samenwerking

In dit project worden mogelijke en bestaande intrasectorale (samenwerking binnen één sector van de bredere zorgsector) en intersectorale (samenwerking tussen verschillende sectoren uit de brede zorgsector, bijvoorbeeld tussen jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg) samenwerkingsvormen bestudeerd in het kader van het realiseren van een intensief en interdisciplinair zorgaanbod.

In het recente zorgbeleid zijn transversaliteit, integrale zorgverlening, netwerken, hulpverleningstrajecten e.d.m. centrale concepten. Het omvangrijkste en duidelijkste voorbeeld hiervan is Integrale Jeugdhulp, maar andere domeinen kennen eveneens initiatieven in deze zin. Bedoeling is om de zorg meer behoeftegestuurd te organiseren en beschotten die bestaan tussen historisch gegroeide en veelal doelgroepgerichte sectoren te overstijgen. Dat gebeurt traditioneel eerder door verschillende manieren van samenwerking te stimuleren of via vormen van cliëntbudgetten, dan wel door sectoren op zich af te bouwen of te laten integreren met andere sectoren. Op diverse domeinen doet samenwerking echter vragen rijzen, die evenveel kansen, belemmeringen of grenzen als resultaat hebben. Deze vragen kunnen zowel betrekking hebben op het overstijgen van de beschotten tussen sectoren, als op het doorbreken van de ‘voorbehouden domeinen’ van klassieke beroepsgroepen. Zij kunnen hun oorsprong vinden in verschillende tradities, visies, machtsverhoudingen, financiering, reglementering, enz. Deze vragen worden in dit onderzoek bestudeerd aan de hand van een analyse van mogelijke en reële intra- en intersectorale samenwerkingsvormen in het kader van het Vlaamse zorgaanbod. Meer specifiek worden volgende doelstellingen nagestreefd:

- theoretisch inzicht verwerven in de verschillende dimensies die intra- en intersectorale samenwerking in de zorgsector bepalen;

- theoretisch inzicht verwerven in de verschillende samenwerkingsvormen die op basis van deze dimensies kunnen worden geconstrueerd;

- zicht krijgen op bestaande samenwerkingsvormen in het kader van het zorgaanbod;

- zicht krijgen op de concrete realisaties van deze samenwerkingsvormen voor de zorgpraktijk.

Handhaving in het beleidsdomein WVG: sanctionering en toegang tot de rechter

Onderzoeker: Ruth D’haese; Promotor: Johan Put; Periode: 01/12/2013 - 30/11/2014

Het onderzoek kadert in de studie van de handhaving binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG). Handhaving is een ruim concept, dat naast het toezicht door de overheid op WVG-regelgeving ook (o.m.) de mogelijkheid tot effectieve afdoening door het sanctioneren van inbreuken op de regelgeving omvat. De over de WVG-regelgeving verspreide sanctiemogelijkheden omvatten een ruim palet aan mogelijke acties bij het vaststellen van een inbreuk, gaande van verschillende vormen van administratieve sancties tot strafsancties. Dit ruim palet is echter sectoraal versnipperd. De mogelijke sancties variëren naargelang van de concrete sectorale regelgeving waarop de inbreuk werd gemaakt. Hetzelfde kan ook worden vastgesteld voor de rechtswaarborgen die het opleggen van de sanctie omgeven en de reactiemogelijkheden (bezwaar- en beroepsprocedures) die de rechtsonderhorige ter beschikking staan.

Deze diversiteit en verspreidheid aan sancties en in de organisatie binnen WVG van geschillenbeslechting, doet een gemis voelen aan een intersectorale benadering. Wat ontbreekt is de ontwikkeling van een coherente, juridisch onderbouwde visie omtrent enerzijds sanctionering, zowel wat betreft de keuze voor een (specifieke vorm van) administratieve of strafsanctie als de waarborgen die het opleggen van de sanctie omgeven, en anderzijds de geschillenbeslechting bij (administratieve en justitiële) bezwaar- en beroepsinstanties binnen WVG, met waar mogelijk een meer eenvormige regelgeving binnen WVG.

Om dit te realiseren, wordt een dubbel onderzoek gevoerd. Het eerste onderzoek betreft de studie van de verschillende administratieve sancties en strafsancties die kunnen worden genomen nadat een inbreuk op de WVG-regelgeving werd vastgesteld. Het tweede (vervolg)onderzoek betreft de manier waarop de rechtsonderhorigen in de WVG-context de toegang wordt gewaarborgd tot bezwaar- en beroepsinstanties. Telkens wordt gestart met de studie en analyse van de huidige situatie, dit via een (exemplatieve) inventarisatie van de bestaande bepalingen binnen WVG inzake de verschillende mogelijke sancties, de bezwaar- en beroepsmogelijkheden bij geschillen binnen WVG én telkens de rechtspositie van de rechtsonderhorige daarbij. De opbouw vervolgens van een theoretisch kader van waaruit wordt gereflecteerd over de verschillende sanctie-, bezwaar- en beroepsopties, en de aftoetsing van de huidige situatie hieraan, moet toelaten de knelpunten in deze huidige situatie te kunnen detecteren. Laatste stap omvat dan het formuleren van aanbevelingen voor een efficiënter en effectiever handhaving binnen WVG.

Evaluatieonderzoek van het pilootproject te Antwerpen “Protocol van moed” – Een experiment inzake het spreekrecht en het casusgebonden overleg bij situaties van kindermishandeling

Onderzoeker: dr. Hanne Op de Beeck; Promotor: Johan Put; Copromotoren: Stefaan Pleysier & Koen Hermans; Periode: 01/09/2012 - 31/12/2013

Dit project betreft een evaluatieonderzoek van het pilootproject ‘Protocol van Moed’ in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, een experiment inzake het spreekrecht en het casusgebonden overleg bij verontrustende situaties van kindermishandeling. Het ‘Protocol van Moed’ wil een overleg tussen hulpverlening, parket en/of politie mogelijk maken in die concrete dossiers van kindermishandeling waar sprake is van een verontrustende situatie en waar één van de actoren uitwisseling van gegevens tussen justitie en hulpverlening een meerwaarde vindt, bijvoorbeeld omdat men op de grenzen van de eigen werking stoot. Door afgestemde procedures wil het Protocol van Moed de samenwerking tussen de drie actoren bevorderen Meer concreet gaat het over het uitwisselen van essentiële en noodzakelijke gegevens tussen de betrokken actoren in verontrustende, al dan niet acute, casussen van kindermishandeling. Dit met als enige doelstelling de meest geschikte vervolgstappen in te schatten en zowel de situatie als de minderjarige op een behoedzame manier te beveiligen. Doel van het evaluatieonderzoek is in eerste instantie na te gaan of het invoeren van het ‘Protocol van Moed’ een meerwaarde heeft bij het inschatten van dergelijke complexe casussen van kindermishandeling. Hiertoe wordt een mixed method design uitgewerkt, dat een documentenanalyse, een kwantitatieve analyse van geregistreerde dossiers, focusgroepinterviews met rechtstreeks betrokkenen en observaties met analyse van concrete gevalstudies.

De ontwikkeling van een wettelijk kader voor Zorginspectie

Onderzoeker: Maarten Janssens; Promotor: Johan Put; Periode: 01/11/2012 - 31/08/2013

De operatie Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) reorganiseerde de Vlaamse administratie tot een structuur opgebouwd uit homogene beleidsdomeinen, waaronder het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG). Binnen dit beleidsdomein werden vier naast elkaar bestaande inspectiediensten samengebracht in één agentschap, het Intern Verzelfstandigd Agentschap Zorginspectie, dat toezicht houdt op de toepassing van de in dit beleidsdomein geldende regelgeving door zorgactoren en zorggebruikers.

Opdat deze organisatorische eenmaking ten volle haar vruchten zou afwerpen, moet Zorginspectie kunnen terugvallen op een homogene regelgeving, die voor al haar activiteiten een duidelijk kader biedt van de beschikbare bevoegdheden en mogelijkheden. Dergelijk kader bestaat tot op heden echter niet. De bepalingen betreffende toezicht en handhaving in het beleidsdomein WVG zijn versnipperd over sectorale, intersectorale, federale en regionale regelgevingen.

Dit onderzoeksproject betreft de ontwikkeling van een eengemaakt inspectiekader voor het agentschap Zorginspectie. Dat inspectiekader moet bovendien rekening houden met de impact van de belendende (Europese) regelgeving m.b.t. privacy, beroepsgeheim, medisch geheim, patiënten- en gebruikersrechten, enz.

Constructief jeugdsanctierecht: concrete aanbevelingen geïnspireerd op de principes van de Werkgroep Jeugdsanctierecht

Onderzoekers: Sabien Hespel; Promotor: Johan Put; Periode: 01/02/2013 - 31/05/2013

De Werkgroep Jeugdsanctierecht werd opgericht met als doelstelling over de problematiek van het jeugdsanctierecht het overleg te organiseren tussen academici, advocatuur, magistratuur, consulenten en voorzieningen uit de sector. In 1994, en geactualiseerd in 2011, presenteerde de Werkgroep vijf principes die aan de basis van een (constructief) jeugdsanctierecht moeten liggen: (1) de verantwoordelijkheden van de jongeren, (2) rechtswaarborgen voor jongeren, (3) constructief sanctioneren, (4) complementariteit herstel, welzijn en justitie en (5) opsluiting als ultimum remedium.

Hoewel de Werkgroep Jeugdsanctierecht in 2011 reeds overging tot een toetsing van het huidige jeugdrecht aan de vijf principes, zijn deze principes thans te algemeen geformuleerd om als concrete aanbevelingen voor de wetgever te dienen. Het doel van dit onderzoek bestaat erin om op basis van de vijf principes een duidelijk en coherent voorstel uit te werken voor een constructief jeugdsanctierecht. Door intensief overleg met de leden van de Werkgroep en door incorporatie van inzichten uit de bestaande literatuur, worden aanbevelingen geformuleerd op verschillende fronten: het toepassingsgebied, de mogelijke interventies en diversiemaatregelen, de procedure en de gerechtelijke organisatie…

Professioneel omgaan met risico’s binnen private non-profit organisaties in de sectoren kinderopvang en jeugdhulp

Onderzoekers: Katrien Herbots, Ellen Van Grunderbeek & Eveline Ankaert; Promotor: Johan Put; Periode: 01/11/2011 - 31/05/2012

Het onderzoek bestudeert het juridisch kader betreffende de aansprakelijkheid van private non-profit organisaties en hun medewerkers in de sectoren kinderopvang en jeugdhulp, aangesloten bij het Vlaams Welzijnsverbond. Dit onderzoek wil een algemeen-theoretische benadering van de juridische figuren overstijgen door deze toe te passen op de onderzochte sectoren en de personen hierbinnen werkzaam, en concrete aanbevelingen, aanvullingen, suggesties… te formuleren die uit de bevindingen voortvloeien.

Het algemeen juridisch kader van de burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid, en de hiermee onlosmakelijk verbonden verzekeringsrechtelijke aspecten, voor private non-profit organisaties en hun medewerkers in de sectoren kinderopvang en jeugdhulp worden uitgewerkt.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling het juridisch kader via een probleemgerichte benadering te analyseren en toe te lichten.

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG) – Marktwerking in de zorgsector & Overheidsinstrumentarium in de zorgsector

Onderzoekers: Maarten Janssens, Vanessa Verdeyen & Geraldine Fobelets; Promotor: Johan Put; Periode: 01/01/2007 - 31/12/2011

Vanaf 1 januari 2007 maakt het Instituut voor Sociaal Recht (onderzoeksteam welzijnsrecht) deel uit van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG), dat fungeert als wetenschappelijk steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek voor de Vlaamse overheid. Het Steunpunt groepeert 9 promotoren en meer dan 40 onderzoekers uit 20 vakgroepen van de KU Leuven, UGent en VUB. Voor meer informatie: www.steunpuntwvg.be.

Het ISR voert binnen het SWVG-programma twee onderzoeken uit: ‘marktwerking’ en ‘overheidsinstrumentarium’.

Marktwerking

Het project handelt over ‘Marktwerking en keuzevrijheid in de welzijns- en gezondheidszorg , met aandacht voor de druk vanuit Europa om tot meer liberalisering te komen, en voor de toegenomen wens van cliënten om zelf te participeren in de bepaling van welke zorg op welke manier het meest gepast is. Dit behelst rechts- en beleidsvergelijkend onderzoek naar ontwikkelingen aan de aanbodzijde (diversifiëring en marktwerking) en de vraagzijde (keuzevrijheid en zorg op maat) en brengt daarbij het Europese rechtskader in rekening. Deze vragen worden in een sterk vergelijkend perspectief onderzocht (door te kijken hoe in andere landen op deze vragen wordt geantwoord) en met de ouderenzorg als toepassingsveld. Onder ouderenzorg wordt de langdurige zorg voor ouderen begrepen (long-term care), hetgeen breder is dan de ‘ouderensector’ in de Vlaamse welzijns- en gezondheidszorg (bv. ook zorg voor oudere personen met een handicap). Trefwoorden die het project beschrijven zijn: marktwerking, keuzevrijheid, flexibilisering, zorgvernieuwing, zorg op maat, juridische garanties en (rechts)bescherming van de oudere zorgbehoevende persoon.

Het overheidsinstrumentarium in de zorgsector

Dit onderzoek focust op de sturingsverhouding die bestaat tussen de overheid en de zorgvoorzieningen. Deze juridische verhouding wordt gekenmerkt door een kluwen aan regelgeving, waarin verschillende sturingsinstrumenten terug te vinden zijn. Met dit sturingsinstrumentarium wil de overheid een invulling geven aan de grondwettelijke eindverantwoordelijkheid voor zorg en welzijn. In dit onderzoek is nagegaan welke instrumenten (kunnen) worden gehanteerd en of deze instrumenten kwalitatief zijn ingevuld.

IPOS / ePod – Algemeen & De positie van kinderen in scheidingstrajecten

Onderzoekers: Katrien Herbots (KU Leuven), Elke Roevens (KU Leuven), Rachid Baitar (KU Leuven), Sietse Bracke (UGent), Ruben Brondeel (UGent), Lut Daniels (UGent), Jan De Mol (UGent), Olivia De Smet (UGent), Ruben Hemelsoen (UGent), John Humblet (UGent), Sofie Maes (UGent & KU Leuven), Lies Parrein (UGent), Joost Vandenbossche (UGent), Ann Vanderhaegen (UGent & KU Leuven), Anne Wietzker (UGent); Promotoren: Johan Put (ISR, KU Leuven), Ann Buysse (hoofdpromotor - UGent), Peter Rober (KU Leuven), Koen Schoors (UGent), Piet Taelman (UGent), Dirk Van de gaer (UGent), Gerd Verschelden (UGent); Periode: 01/11/2007 - 31/10/2011

Het Instituut voor Sociaal Recht maakt deel uit van een Gents-Leuvens consortium dat een vierjarig onderzoeksprogramma uitvoert onder de titel “An Evidence-based Policy for the Optimalisation of Divorce trajectories in Flanders: Towards a higher post-divorce quality of life” (= ePod), of het “Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten” (= IPOS). Het gaat om een onderzoek in het raam van het SBO-programma (Strategisch BasisOnderzoek) en heeft als bedoeling in een interdisciplinaire samenwerkingsverband (psychologisch-juridisch-economisch) de levenskwaliteit tijdens en na scheiding(strajecten) te onderzoeken.

Het onderzoek dat het ISR binnen dit onderzoeksprogramma uitvoert, betreft de positie van kinderen in scheidingstrajecten. Hoewel een (echt)scheiding tussen partners-ouders in de eerste plaats de (juridische) verhouding tussen de ouders regelt, nemen kinderen een niet onbelangrijke positie in als betrokken persoon. De scheiding tussen hun ouders raakt immers rechtstreeks hun dagelijks leven én hun relatie met de ouders. Vanuit juridisch oogpunt wordt nagegaan hoe aan deze in de (echt)scheiding betrokken positie van kinderen vorm dient te worden gegeven. De invalshoek is het kind zijn recht op participatie.

Het opzet van het onderzoek is na te gaan wat recht op participatie inhoudt voor kinderen die zich bevinden in scheidingssituaties. De verschillende aspecten van (het recht op) participatie worden onderscheiden -wat moet worden verwezenlijkt?- waaraan getracht wordt een juridische vertaling te koppelen -hoe en waar in het proces moet dit worden verwezenlijkt in scheidingssituaties?-. Enerzijds vindt dit plaats via een analyse van het participatiebegrip, hetgeen leidt tot de uitwerking van een participatiemodel. Anderzijds worden de perspectieven van de voornaamste actoren, kinderen, ouders en Vlaamse scheidingsdeskundigen uit verscheidene basisdisciplines over kinderen en recht op participatie onderzocht. De betekenis van participatierechten en de verwezenlijking ervan is immers gebaat bij een zicht op door de betrokkenen ervaren mogelijkheden en beperkingen. Dit onderzoek resulteert in de formulering van een praktijkstandaard.

Harmonisering van een intersectoraal kader (begrippen en procedures) in de zorgsector

Onderzoeker: Vanessa Verdeyen; Promotor: Johan Put; Periode: 01/09/2010 - 30/09/2011

Dit onderzoek is een vervolg op een lopend onderzoeksproject binnen het Steunpunt WVG met betrekking tot het overheidsinstrumentarium in de zorgsector. Vanuit dit project wordt gezocht naar een meer intersectoraal toepasbaar instrumentenkader. Hierbij staat de harmonisering van begrippen en procedures binnen de regelgeving van het beleidsdomein WVG centraal. Het voorgestelde, geharmoniseerde instrumentenkader wordt onderworpen aan de internrechtelijke en Europeesrechtelijke toets. De onderzoekers gaan na in hoeverre de instrumenten kunnen worden gehanteerd rekening houdend met:

- de internrechtelijke bevoegdheidsverdeling

- het bestuursrechtelijke kader (wettelijke normen van rechtsbescherming en algemene beginselen van  behoorlijk bestuur)

- het Europeesrechtelijke kader, dat in casu voornamelijk gevormd wordt door het vrij verkeer (waaronder de dienstenrichtlijn) en in beperktere mate de mededinging (waaronder de regels inzake staatssteun).

Praktijkonderzoek naar en ontwikkeling van een intersectorale juridische onderbouwing voor de praktijk van het toezicht en de handhaving binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Onderzoeker: Ruth D’haese; Promotor: Johan Put; Periode: 01/09/2010 - 30/11/2010

De verschillende – publiekrechtelijke en privaatrechtelijke – actoren aan de aanbodzijde in de zorgsector dienen de kwalitatieve zorgverlening centraal te stellen. De overheid, die de (grondwettelijke) eindverantwoordelijkheid voor het zorgbeleid en de uitvoering ervan draagt, dient deze actoren hierin te stimuleren. Eén van de sturingsinstrumenten waarover de overheid beschikt om dit te bewerkstelligen, is het toezicht op de verschillende zorginstellingen en –voorzieningen.

Met het project “Beter Bestuurlijk Beleid” werd een organisatorische eenmaking bewerkstelligd, onder meer van de inspectiedienst die met dit toezicht op de verschillende zorginstellingen en –voorzieningen is belast, zijnde het IVA Zorginspectie. Aan de basis van deze eenmaking lag de visie van de Vlaamse Regering van homogeniteit, van optimalisering van organisatie en werking en van kwaliteitsbevordering. Deze doelstellingen kunnen evenwel slechts volledig worden bereikt indien het eengemaakte IVA Zorginspectie zou kunnen terugvallen op een homogene regelgeving, die voor al zijn activiteiten een duidelijk kader zou bieden van de beschikbare bevoegdheden en mogelijkheden en het agentschap zou toelaten zijn rol van kwaliteitsbevorderende actor in de welzijns- en gezondheidssector te vervullen. Dit (b)lijkt echter niet het geval te zijn. De bepalingen rond toezicht en handhaving in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn versnipperd over sectorale, intersectorale, federale en regionale regelgevingen. Bovendien moet door het agentschap bij zijn activiteiten ook rekening gehouden worden met de impact van de belendende (Europese) regelgeving m.b.t. privacy, beroepsgeheim, medisch geheim, patiënten- en cliëntenrechten, enz.

Deze veelheid aan regelgeving veroorzaakt niet alleen rechtsonzekerheid voor de (potentiële) gebruikers en de voorzieningen, het brengt ook problemen met zich mee voor de ambtenaren die met het toezicht belast zijn. Dit onderzoek wil hieraan tegemoetkomen, door twee van de meest prangende knelpunten in de praktijk te belichten, nl. de vraag naar aansprakelijkheid en bescherming van persoonsgegevens. Doel is een heldere uiteenzetting te bieden omtrent de voor de geselecteerde thema’s relevante regelgeving én de concrete implicaties t.a.v. (de activiteiten van) het IVA Zorginspectie.

Het onderzoek “Zorginspectie en aansprakelijkheid” bestudeert zowel de burgerrechtelijke (contractuele en buitencontractuele) aansprakelijkheid van de (individuele) inspecteur en de overheid, als hun strafrechtelijke aansprakelijkheid, dit naast de behandeling van een aantal bijzondere hiermee verwante vraagstukken.

Het onderzoek “Zorginspectie en de verwerking van persoonsgegevens” bestudeert de toepasselijkheid van en de inhoudelijke vereisten en verplichtingen opgelegd door de Wet Verwerking Persoonsgegevens en de concrete implicaties hiervan voor het handelen van Zorginspectie.

Evaluatie van het geschiktheidsonderzoek door de CAW’s in het kader van interlandelijke adoptie

Onderzoeker: Tim Stroobants; Promotor: Johan Vanderfaillie (VUB); Copromotor: Johan Put Periode: 01/09/2009 - 31/10/2010

Dit onderzoek houdt een evaluatie in van de screening van de geschiktheid van kandidaat-adoptieouders voor interlandelijke adoptie. Aanleiding voor dit onderzoek vormt de ontevredenheid bij de betrokken partijen over de screeningsprocedure, het geschiktheidverslag en het geschiktheidsvonnis/-arrest.

Onderzoek naar en ontwikkeling van een intersectoraal juridisch kader voor het toezicht en de handhaving binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Onderzoeker: Ruth D’haese; Promotor: Johan Put; Periode: 15/12/2008 - 31/08/2010

Het toezicht wordt in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin niet op een heldere manier juridisch onderbouwd. De bepalingen daaromtrent zijn versnipperd over sectorale en intersectorale, federale en regionale regelgevingen. Bovendien is er een grote impact van belendende (Europese) regelgeving m.b.t. privacy, beroepsgeheim, medisch geheim, patiënten- en cliëntenrechten. Deze versnippering veroorzaakt rechtsonzekerheid en in sommige gevallen ook rechtsongelijkheid, zowel voor de (potentiële) gebruikers als voor de voorzieningen.

Nu alle inspectiediensten van het beleidsdomein WVG zijn bijeen gebracht in één agentschap Zorginspectie wordt deze reglementaire versnippering pas echt duidelijk en dringt een stroomlijning waar enkel gerechtvaardigde verschillen overeind blijven zich op. De gelijke rechtsbescherming van de cliënt staat centraal: het recht op kwalitatieve zorg moet door de overheid over de verschillende sectoren heen op een gelijke manier kunnen worden gewaarborgd. Maar ook voorzieningen zijn geïnteresseerd in toezicht en handhaving vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en gelijkberechting. De overheid dient te waken over de correcte toepassing van regelgeving en de correcte besteding van de overheidsmiddelen. Tot slot is ook de maatschappij meer en meer geïnteresseerd in toezicht en handhaving. Meest in het oog springend is daarbij de vraag naar rapportering over de globale inspectieresultaten of de actieve openbaarmaking van de verslagen over de zorgvoorzieningen.

Het onderzoek beoogt een beschrijving en evaluatie 'as is', het formuleren van uitgangspunten voor toezicht en handhaving, het formuleren van voorstellen voor een meer uniform juridisch kader en tenslotte de behandeling van een aantal bijzondere vraagstukken.

Inhoudelijk wordt het onderzoek als volgt opgebouwd:

1. Begrip handhaving

2. Inventaris en analyse van de geldende regelgeving in WVG betreffende 'handhaving', i.h.b. het aspect toezicht

3. Algemene (juridische) principes inzake toezicht

4. Uitwerking van een juridisch kader voor toezicht in het beleidsdomein WVG

In hoofdzaak wordt gebruik gemaakt van de klassieke juridische onderzoeksmethode, zijnde analyse van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer. Deze wordt aangevuld met de literatuurstudie van algemene literatuur over handhaving en toezicht, en een analyse van relevante beleidsdocumenten.

 

Universiteit Antwerpen

Betekenis van het grensoverschrijdend transport in de EU (SENSE)

Begindatum 01/12/2016, einddatum: 31/08/2019

Erasmus+ project (geen doctoraat)

Het "SENSE "strategisch partnerschip project, waarin universiteiten van 4 EU lidstaten (Nederland, Luxemburg, Polen en België) betrokken zijn, beoogt bij te dragen tot het oplossen van de problemen op het terrein van het binnen de EU grensoverschrijdende wegtransport en dit door het bieden van adequaat begrip van de juridische context op zowel nationaal als op EU/vergelijkend niveau. De partners zullen over dit onderwerp onderwijsmodules ontwikkelen. Met het oog daarop, zal SENSE een inventaris maken van bestaande wetgeving op nationaal niveau. Het zal daarnaast ook de problemen en de oplossingen met betrekking tot wet- en regelgeving in de transportsector in de deelnemende landen onderzoeken. Het zal meer bepaald een onderzoek wijden aan de nationale wet- en regelgeving, de rol van de sociale partners en/of van andere strategische partners, van nationale rechtspraak en relevante publicaties van ten minste de laatste vijf jaar, en van alle oplossingen op nationaal niveau voor de gestelde problemen die reeds werden ingevoerd of die worden overwogen. Daarnaast zal het een analyse maken van de rol van de fundamentele vrijheden van de EU, van het internationaal privaatrecht, van de detacheringsrichtlijn 96/71/EG (en van de handhavingsrichtlijn 2014/67/EU), van de socialezekerheidscoördinatie, en van de Europese sociale dialoog in de transportsector.

 

ONDERZOEKSGROEP MANAGEMENT & BESTUUR (FACULTEIT SW)

Innovant - Kenniscentrum provincie Antwerpen

2011-2013; onderzoekers: Inger De Wilde en Lieselot Vanhoutte; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Innovant - Kenniscentrum provincie Antwerpen

In het raam van dit onderzoeksproject zijn twee grondige studies uitgevoerd: een over de toepasselijke jaarlijkse vakantieregelingen voor het plaatselijk overheidspersoneel; een tweede over de arbeidstijdregeling die de lokale overheidswerkgevers moeten naleven, met bijzondere aandacht voor de gecombineerde toepassing van de Arbeidswet en de Arbeidstijdwet. Die onderzoeken hebben telkens geresulteerd in de publicatie van een monografie: 

I. DE WILDE en R. JANVIER, Jaarlijkse vakantieregelingen bij de Vlaamse lokale besturen: stand van zaken, knelpunten en beleidsvoorstellen, Brugge, die Keure, 2012, 300 p.

I. DE WILDE, R. JANVIER en L. VANHOUTTE, Arbeidstijd bij de Vlaamse lokale besturen: stand van zaken, knelpunten en beleidsvoorstellen, Brugge, die Keure, 2014, 376 p.

Leerstoel Provinciaal en Lokaal Personeelsmanagement

2013-2019; onderzoekers: Inger De Wilde en Sophie Aerts; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Leerstoel Provinciaal en Lokaal Personeelsmanagement

Het opzet van deze leerstoel bestaat erin om een aantal actuele knelpunten en voorstellen die verband houden met de rechtspositie van het overheidspersoneel op het lokale bestuursniveau grondig uit te werken en telkens een aantal hervormingsvoorstellen te formuleren. De bedoeling is om de sociale partners te ondersteunen door middel van onafhankelijk en diepgravend wetenschappelijk onderzoek. Thema’s die al aan bod kwamen, zijn:

• de analyse van de verschillende arbeidsongeschiktheidscircuits voor contractueel en statutair personeel op het lokale bestuursniveau;

• de verankering en grenzen van de lokale autonomie;

• de arbeidsongevallenregeling in de publieke sector;

• de invulling van een (ver)nieuw(end) rechtspositiebesluit voor de Vlaamse lokale besturen.

 

Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen III

2012-2016; onderzoekers: Inger De Wilde en Sophie Aerts; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen III

Eén van de belangrijkste opdrachten in het raam van het SBOV III bestond uit de doorgedreven studie van de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits op het niveau van de Vlaamse overheid. Het opzet van deze studie was in eerste orde klaarheid te scheppen wat betreft die onderscheiden arbeidsongeschiktheidsregelingen, door alle actoren als het ware een (juridische) stafkaart aan te reiken. Vooreerst maken wij een onderscheid naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid: ziekte of ongeval privéleven enerzijds en arbeidsongeval of beroepsziekte anderzijds. Daarnaast zijn er nog tal van andere circuits, elk met een eigen finaliteit, zoals het controlegeneeskundig circuit, het arbeidsgeneeskundig circuit in het raam van het gezondheidstoezicht, de regeling aangaande de vroegtijdige pensionering om medische redenen…
Wij zijn van start gegaan met een analyse van het arbeidsongeschiktheidsbegrip waar de onderscheiden circuits van uitgaan. Naargelang van het circuit waarin het arbeidsongeschikte individu zich bevindt, kan de uitkomst van de evaluatie van zijn arbeidsongeschiktheid verschillen.
Het naast elkaar bestaan van zo vele arbeidsongeschiktheidscircuits vormt dan ook een potentiële bron van spanningen, eveneens tussen de daarbij betrokken artsen. Om die reden zijn we op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag welke informatie tussen artsen kan, mag of moet worden uitgewisseld, wiens oordeel eventueel doorslaggevend is en welke mogelijkheden er zijn om conflicten op te lossen. Per circuit maken we een onderscheid tussen de inhoudelijke gevolgen en de procedurele kant van de zaak. Onder een aparte hoofding hebben we ons gefocust op de diverse mogelijkheden die in het geval van een gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van tijdelijke of blijvende aard toelaten een wedertewerkstelling te bewerkstelligen. De verplichting tot redelijke aanpassingen voor personen met een handicap zou er tot slot toe moeten leiden dat langdurig arbeidsongeschikte personeelsleden zich in het arbeidsbestel kunnen handhaven.
Wij hebben ons niet beperkt tot een descriptief luik, zij het dat dit laatste evenzeer gepaard gaat met een vergaande ontleding van annex het aandragen van oplossingen voor een aantal juridische kwesties de lege lata. Het ultieme doel is de lege ferenda vorm te geven aan een juridisch correcte, vereenvoudigde regelgeving met meer oog voor re-integratie.

Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing

2016-2020; onderzoekers: Inger De Wilde en Sarah Palinckx; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing

Op de diverse bestuursniveaus is er een trend om niet langer ambtenaren aan te werven, maar voortaan enkel nog een beroep te doen op het contractuele wervingsprocedé. Zulks neemt uiteraard niet weg dat voorafgaand hieraan, de juridische vraag dient te worden beantwoord in hoeverre het actuele wetgevend kader een dergelijke beleidsoptie toelaat.
In de eerste plaats gaat dit onderzoek in op de vraag over de juridische basis voor een verdere uitbreiding van de contractuele tewerkstelling binnen de Vlaamse overheid en dit vanuit de idee van de introductie van een (1) keuzevrijheid tussen het statutaire en het contractuele dienstverband tot zelfs een (2) veralgemeende en principiële contractuele tewerkstelling.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat de rechtspositie van de overheidscontractant – althans theoretisch-juridisch – rigider is dan die van de statutaire collega wanneer het gaat om de (eenzijdige) wijzigbaarheid van hun arbeidsvoorwaarden. 
Met betrekking tot de eenvormige rechtspositie hebben de onderzoekers ook aandacht voor de harmonisering op het vlak van de beëindiging van de arbeidsrelatie, net als voor de implicaties van een mogelijke hervorming van de ziekte(pensioen)regeling voor de ambtenaren voor het statutair personeel in dienst bij de Vlaamse overheid c.q. de doorwerking/vertaling van die hervorming in de betrokken Vlaamse regelgeving (in het bijzonder het Vlaams Personeelsstatuut).
De onderzoekers zullen ook de dimensie van de collectieve arbeidsverhoudingen uitdrukkelijk in hun studie te betrekken, en nagaan in welke mate de Wet Vakbondsstatuut aan een herziening toe is in het licht van de verdere toename van de contractualisering van de individuele arbeidsverhoudingen en in welke mate de Vlaamse overheid hierin regelgevend kan optreden.

Hervorming ziektepensioenregeling ambtenaren

2016-2017; onderzoeker: Kim Lievens; promotors: Ria Janvier (promotor) en Frank Vandenbroucke (copromotor); opdrachtgever/financiering: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid

De Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 heeft voorgesteld om een einde te maken aan de regeling betreffende het vroegtijdig pensioen voor de definitief arbeidsongeschikte ambtenaren. In de plaats daarvan zouden ambtenaren, net zoals de contractanten in overheidsdienst en de werknemers uit de private sector, onder de toepassing vallen van de ziekteverzekering. Dit impliceert een aantal verschuivingen, niet in het minst op het vlak van de kostprijs. De bedoeling van deze studie is om in een grote set van cases na te gaan welke de financiële impact is van dit voorstel tot hervorming.

Academische ondersteuning eenvormige rechtspositieregeling

2016-2018; onderzoeker: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Federaal kabinet Ambtenarenzaken

Het oogmerk van dit project is het verlenen van academische ondersteuning aan de federale regering aangaande een aantal thema's die betrekking hebben op het (federaal) overheidspersoneel. Aangezien deze adviezen kaderen in het voorbereidend werk over een aantal topics die zich (nog) niet in een finaal stadium bevinden, is het niet mogelijk daarvan een opsomming te geven.

 

Vrije Universiteit Brussel

De rechten van semi-agorale sportbegeleiders

Joris De Wortelaer en Guido Van Limberghen

Onderzoek naar een statuut voor sportbegeleiders dat het midden houdt tussen reguliere arbeid en vrijwilligerswerk.

Afgerond onderzoek: 2013 en 2016.

Misbruik- en fraudebestrijding in het sociaal recht: recente evoluties

Vakgroep Publiekrecht van de Vrije Universiteit Brussel

Een aantal ontwikkelingen van het sociaal handhavingsrecht na de invoering van het Sociaal Strafwetboek in 2010 worden in hun concrete beleidskader geplaatst. De draagwijdte en de impact van de desbetreffende regelgeving wordt onderzocht.

Afgerond onderzoek (2013-2015): Guido Van Limberghen (ed.), Misbruik- en fraudebestrijding in het sociaal recht: recente evoluties, Antwerpen, Intersentia, 2015, 269p.

Studie over een puntensysteem in het pensioenstelsel voor zelfstandigen

Guido Van Limberghen en Kris Boudt

Dit onderzoek peilt naar de mogelijke gevolgen van het door de Commissie Pensioenhervorming voorgestelde puntensysteem voor de pensioenregeling der zelfstandigen.

Afgerond onderzoek: oktober 2017

Onderzoek naar een statuut voor semi-agorale arbeid voor de non-profit sector en uitwerking van een wettelijke regeling ter zake

Joris De Wortelaer en Guido Van Limberghen

Onderzoek naar een statuut voor vrijetijdswerk in de non-profitsector dat het midden houdt tussen reguliere arbeid en vrijwilligerswerk.

Lopend onderzoek: mei 2017 - december 2017

 

Universiteit Hasselt

The gender pay gap from a legal perspective

Onderzoek uitgevoerd door Petra Foubert voor: European Equality Law Network – Europese Commissie, 2010.

Onderzoeksrapport: Foubert, P., The Gender Pay Gap in Europe from a Legal Perspective, Luxembourg, Publications Office of the European Union, 2010, 39 p. (ISBN 978-92-79-16253-4).

Afspraken tussen partners met betrekking tot compensatie voor loopbaanbeslissingen in het kader van het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg

Onderzoek uitgevoerd voor: Vlaamse Gemeenschap, 2013.

Onderzoeksrapport: Du Mongh, Johan; Foubert, Petra; Torfs, Nan; Vanderkerken, Caroline; Van de Velde, Elly; Stevens, Yves; Van Genechten, Evy & Van Grunderbeek, Ellen, Compensatieclausules bij een ongelijke verdeling van arbeid en zorg in de partnerrelatie: Een gids voor notarissen en juridisch adviseurs (2014).

DUObanen in de zorg. Van deeltijds naar voltijds met een duobaan

Onderzoek uitgevoerd door Johan Peeters en Els Langhendries voor POM Limburg, 2014.

Onderzoeksrapport: Peeters, Johan; Langhendries, Els; Dufaux, Peter, DUObanen in de zorg. Van deeltijds naar voltijds met een duobaan. Juridisch draaiboek (juni 2014).

DUObanen II. Een duobaan in het onderwijs en de zorgsector

Onderzoek uitgevoerd door Johan Peeters en Els Langhendries voor POM Limburg, 2015.

Onderzoeksrapport: De Becker, Alexander; Aerts, Sophie; Peeters, Johan; DUObanen II: een duobaan in het onderwijs en de zorgsector (februari 2015).

The Implementation of Parental Leave Directive 2010/18

Onderzoek uitgevoerd door Petra Foubert voor: European Equality Law Network – Europese Commissie, 2015.

Onderzoeksrapport: Rosário Palma Ramalho, M., Foubert, P. en Burri, S., The Implementation of Parental Leave Directive 2010/18 in 33 European Countries, Luxembourg, Publications Office of the European Union, 2015, 273 p. (ISBN 978-92-79-45836-1).

Equal pay for equal work for men and women

Onderzoek uitgevoerd door Petra Foubert voor: European Equality Law Network – Europese Commissie, 2016-2017.

Onderzoeksrapport: Foubert, P., The enforcement of the principle of equal pay for equal work or work of equal value: A legal analysis of the situation in the EU Member States, Iceland, Liechtenstein and Norway, Luxembourg, Publications Office of the European Union, 2017, 101 p. (ISBN 978-92-79-71471-9).

MEAT-UP-FFIRE - Fairness, freedom and Industrial Relations across Europe: UP AND DOWN THE MEAT VALUE CHAIN

Onderzoek uitgevoerd door Marco Rocca voor: Europese Commissie, Departement Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit, 2018-2019.