Afgeronde doctoraten
Katholieke Universiteit Leuven | Universiteit Antwerpen | Vrije Universiteit Brussel |
Katholieke Universiteit Leuven |
terug naar boven |
INSTITUUT VOOR ARBEIDSRECHT
DE GROOF, S. (2016). Arbeidstijd en vrije tijd in het arbeidsrecht : een juridisch onderzoek naar work-life balance, 367 pp.
Doctoraatsonderzoek, start september 2011, einde december 2016 (2 maal onderbroken owv zwangerschapsverlof)
Het Belgische arbeidstijdenrecht is tot stand gekomen tegen de achtergrond van een heel andere maatschappelijke realiteit dan die van vandaag. Het arbeidstijdenrecht werd grotendeels in het begin van de 20ste eeuw uitgebouwd en gecoördineerd en verankerd in de jaren 1960 en 1970. Tal van maatschappelijke evoluties vormen vandaag echter nieuwe uitdagingen voor dit arbeidstijdenrecht, terwijl het arbeidstijdenrecht zelf slechts aanpassingen in de marge onderging. Daarmee samenhangend, en mede als gevolg daarvan, klinkt de vraag naar work-life balance (WLB) steeds luider. WLB verwijst naar een staat van evenwicht tussen het werk en het persoonlijke leven van de individuele werknemer. De vraag is afkomstig van zowel vakbonden, werknemers als werkgevers en vindt weerklank in het nationale en Europese discours van beleidsmakers. Het traditionele arbeidstijdenrecht heeft echter geen aandacht voor WLB.
Dit onderzoek gaat na of het Belgische arbeidstijdenrecht kan worden aangepast opdat het bijdraagt aan de realisatie van WLB en, desgevallend, welke aanbevelingen daartoe kunnen worden geformuleerd. Het onderzoek is juridisch van aard.
VAN BEVER, A., Open normen en het arbeidsrecht: een juridisch onderzoek naar verborgen patronen in arbeidsrelaties
Afgerond doctoraatsproject (begonnen in september 2009 - AAP-beëindigd in september 2015, verdediging: april 2016)
Het Belgische individuele arbeidsrecht, met zijn strakke en a priori gegeven standaardregels, kan de dynamiek die zich zowel op macroniveau als op microniveau voltrekt niet ten volle in zich opnemen. Zijn traditionele technieken zijn vaak te star of te algemeen geformuleerd om de noden en belangen van de individuele werknemer en de werkgever tegenover elkaar af te wegen. Vanuit zijn traditioneel eenzijdige focus op de bescherming van de werknemer en zijn nadruk op rechtszekere oplossingen lijkt het individuele arbeidsrecht die afweging niet altijd – of toch niet altijd op een even nadrukkelijke en transparante wijze – door te voeren. Die vaststelling is des te meer voelbaar in de zogenoemde ‘hard cases’, waarin de traditionele technieken van het Belgische individuele arbeidsrecht het gerezen geschil niet (passend) of voldoende duidelijk beantwoorden in het licht van de functies, de doelen en grondslagen van het arbeidsrecht. Dit proefschrift schuift daarom de suggestie naar voor dat open normen, zoals de goede trouw of het rechtsmisbruikverbod, potentieel in zich dragen om genoemde hard cases wel afdoende op te lossen in het licht van diezelfde functies, doelen en grondslagen. Het Belgische arbeidsrecht wantrouwt echter een transparant gebruik van - zelfs eigen arbeidsrechtelijke - open normen. Hun gebruik van open normen zou leiden tot rechtsonzekerheid en tot rechterlijke willekeur ten nadele van de ‘zwakke’ werknemer. Dit proefschrift vertrekt daarentegen van de idee dat open normen vanuit hun open textuur en ad hoc invulling de kans bieden om de dynamische realiteit van de arbeidsrelatie en de daarin verborgen patronen te vatten. Het toetst of open normen hun in het contractenrecht erkende rol als belangenverzoenend correctiemechanisme ook kunnen vervullen in de context van de individuele arbeidsrelatie. Het gaat tegelijk na in hoeverre open normen de arbeidsrechter toelaten enerzijds, om het individuele arbeidsrecht “beter” te doen aansluiten bij de evoluties op het ruimer niveau van de arbeidsmarkt en anderzijds, om recht te doen aan de (verborgen) patronen en de complexiteit van de arbeidsrelatie.
Ontslagrecht tussen arbeidsmarktdenken en ontslagbescherming. Een onderzoek naar de modernisering van het Belgische ontslagrecht
promotor: em. prof. dr. Othmar Vanachter; co-promotor: prof. dr. Frank Hendrickx; onderzoeker: Wim Vandeputte
Wim Vandeputte heeft dit doctoraatsproefschrift openbaar verdedigd op 19 december 2011
Onder meer gelet op het verouderde onderscheid tussen arbeiders en bedienden, is het Belgische ontslagrecht dringend aan herziening toe. In het kader van de sociaaleconomische wetenschappen is een geïntegreerde visie op het arbeidsmarktbeleid gegroeid die ook het ontslagrecht in de analyse betrekt. De vraag stelt zich welke de sociaaleconomische imperatieven zijn die aan het ontslagrecht gesteld worden, en in welke mate deze verenigbaar zijn met een juridische benadering uitgaande van een grondrechtendenken. Vertrekkend vanuit de normatieve waarden van menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid wordt in een eerste stap nagegaan hoe de betrokken visies met elkaar kunnen worden verzoend. Vervolgens wordt aan de hand van een analyse van de beschikbare internationale rechtsbronnen aangevuld met een rechtsvergelijkende studie, overgegaan tot de constructie van een grondrecht op ontslagbescherming. Deze ‘constructieve analyse’ zal leiden tot het blootleggen van de fundamenten waarop een modern ontslagrecht dient te berusten. In een derde en laatste stap worden aan de hand van buitenlandse ‘good practices’ een aantal mogelijke pistes besproken waarbij het ontslagrecht kan worden ingepast in een modern Belgisch arbeidsmarktbeleid.
Het arbeidsrecht en de onderneming. Proeve tot (meta)juridisch onderzoek naar de betekenissen van arbeid en onderneming in en voor het arbeidsrecht als elementen voor een geactualiseerde reconstructie van dat recht
onderzoeker: Mathieu van Putten; promotor: prof. dr. Othmar Vanachter
Mathieu van Putten heeft dit doctoraatsproefschrift openbaar verdedigd op 18 december 2008
Onderzoek naar de relevantie van de onderneming voor het arbeidsrecht in het licht van de maatschappelijke en individuele betekenis van arbeid
Het actueel geldende arbeidsrecht is tot stand gekomen als antwoord op het sociale vraagstuk zoals het zich in de 19de eeuw heeft gesteld. Het is in de loop van de 20ste en de 21ste eeuw herhaaldelijk aangepast in het licht van nieuwe noden en problemen waarmee het arbeidsrecht werd geconfronteerd.
De herhaaldelijke aanpassingen aan het arbeidsrecht hebben voor gevolg dat specialisten arbeidsrecht erop wijzen dat in het arbeidsrecht geen systematiek meer zit. Anderen wijzen erop dat het arbeidsrecht door de gewijzigde omstandigheden niet meer in staat is om de sociale bescherming te bieden die arbeidende mensen nodig hebben. Zij stellen dat het arbeidsrecht moet heruitgevonden worden.
Dit werk vertrekt vanuit de vermelde kritieken. Het stelt dat een onderzoek naar de relevantie van de onderneming voor het arbeidsrecht kan bijdragen tot een grotere systematiek in het arbeidsrecht en noodzakelijk is voor een heropbouw van dat recht.
Het gaat daarbij eerst na in hoeverre de onderneming in het arbeidsrecht op systematische wijze verschijnt. Het onderzoek komt tot de vaststelling dat in het geldende recht het ondernemingsbegrip niet op een systematische en consistente wijze verschijnt en ontwerpt een begrippenkader dat moet toelaten op een meer coherente en transparante wijze het ondernemingsbegrip en daaraan gerelateerde begrippen in het arbeidsrecht te hanteren.
Vervolgens gaat dit onderzoek na in hoeverre een theoretische visie op het ondernemingsgebeuren kan bijdragen tot de noodzakelijk geachte heropbouw van het arbeidsrecht. Een theoretische visie op het ondernemingsgebeuren die voor het arbeidsrecht dienstig is, wordt opgebouwd aan de hand van de wisselwerking tussen de wijze waarop de onderneming in het arbeidsrecht wordt bepaald enerzijds en rechtstheoretische en sociaalwetenschappelijke begrippenkaders betreffende de onderneming anderzijds.
Om zeker te zijn dat suggesties voor een hervorming waartoe het onderzoek leidt, kunnen gekaderd worden binnen het arbeidsrecht van een democratische rechtsstaat worden eveneens de fundamentele doelstelling en de daaraan gerelateerde functies van het arbeidsrecht nader geëxpliciteerd. Er wordt beargumenteerd dat de fundamentele doelstelling van het arbeidsrecht erin bestaat het recht op menselijke waardigheid van de arbeidende mens te beschermen en te verwezenlijken. De functies van het arbeidsrecht kunnen worden bepaald in het licht van die doelstelling. Om los te komen van het historische sociale vraagstuk waarop het actuele arbeidsrecht een antwoord biedt, zoekt het werk die functies via de actuele maatschappelijke en individuele betekenissen van arbeid. Hoewel die actuele maatschappelijke en individuele betekenissen van arbeid zelf niet zonder vraagtekens zijn, vormen zij de grens waarbinnen een juridisch onderzoek zich situeert.Nadat (i) een conceptie van de onderneming voor het arbeidsrecht is opgebouwd, (ii) de algemene gevolgen van die conceptie voor het arbeidsrecht zijn geduid en (iii) is beargumenteerd dat die gevolgen leiden tot een effectiever arbeidsrecht in het licht van de functies van het arbeidsrecht, volgen nog enkele concrete illustraties die pogen aan te tonen dat de resultaten van het onderzoek ook zonder dat wordt overgegaan tot een volledige reconstructie van het arbeidsrecht, nuttig kunnen aangewend worden voor de oplossing van specifieke arbeidsrechtelijke problemen.
INSTITUUT VOOR SOCIAAL RECHT
Sturen zonder schuren. De rollen van cliënt, hulpverlener en overheid in de jeugdhulp
Bert C. BRÖCKING; Promotoren: Paul Vlaardingerbroek (Tilburg University) & Johan Put; Periode: 01/06/2010 - 01/04/ 2016; Datum openbare verdediging: 20 juni 2016
Het proefschrift beschrijft de positie van de cliënt in de Nederlandse Jeugdwet. In 2015 zijn de Nederlandse gemeenten verantwoordelijk geworden voor de toegang, kwaliteit en financiering van de jeugdhulp.
Om deze verantwoordelijk te realiseren is een goede relatie van gemeenten met hulpverleners en van hulpverleners met cliënten is onontbeerlijk. Dat veronderstelt dat de partijen in de jeugdzorg elkaar vertrouwen en verbinding zoeken, bijvoorbeeld als het gaat om het inkoop- en verantwoordingsbeleid.
De rechtspositie van private zorgvoorzieningen, in het bijzonder in de residentiële ouderenzorg. Een grondrechtenbenadering van de eigenheid van zorgvoorzieningen
Maarten JANSSENS; Promotor: Johan Put; Periode: 01/10/2008 - 30/09/2012; Datum openbare verdediging: 29/03/2013
Diverse wettelijke bepalingen verplichten de overheden van welvaartsstaten ertoe een adequate verlening van (welzijns)zorg voor hun inwoners te garanderen. Voor vervulling van deze taak maken deze vaak gebruik van private zorgvoorzieningen, die zij sterk reglementeren en soms ook subsidiëren. Deze overheden lopen echter het risico hiermee afbreuk te doen aan bepaalde aspecten van de vrijheid van vereniging, zoals de functioneringsvrijheid, en van de ondernemingsvrijheid. De focus van dit onderzoek ligt op de beperkingen waaraan overheden onderworpen zijn wanneer zij private zorgorganisaties aansturen. De verlening van residentiële ouderenzorg is daarbij het uitwerkingsgebied. Het onderzoek omvat een functionele rechtsvergelijking tussen drie systemen van residentiële ouderenzorg (Engeland, Duitsland en Vlaanderen). Elk van hen wordt beoordeeld in het licht van het recht op zorg, de verenigings- en de ondernemingsvrijheid en het verbod van discriminatie.
Gelijkheid in de sociale zekerheid: de pensioenen van de werknemers, de zelfstandigen en het overheidspersoneel
Valérie FLOHIMONT; Promotor: Johan Put; Copromotor: Jef Van Langendonck; Periode: 01/10/2006 - 30/09/2011; Datum openbare verdediging: 12/03/2012
Het gelijkheidsbeginsel is de hoeksteen van het recht. Alle burgers moeten gelijk zijn voor de wet. Nochtans hanteert de Belgische Staat verschillende pensioenstelsels naargelang de gerechtigde ambtenaar, werknemer of zelfstandige is. De kernvraag van dit onderzoek is het volgende: "Houdt het bestaan van de verschillende pensioenregimes volgens de beroepscategorie een schending in van het gelijkheidsbeginsel?".
Om deze vraag te beantwoorden bestuderen wij de situatie vanuit twee invalshoeken: enerzijds besteden wij aandacht aan de jurisprudentiële en doctrinale regels inzake verboden discriminatie, en in het bijzonder de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof; anderzijds onderzoeken wij de objectieve grondslagen die, conform het gelijkheidsbeginsel, een verschil in behandeling zouden kunnen verantwoorden.
Het eerste deel van het onderzoek betreft de betekenis van het gelijkheidsbeginsel in Belgisch en internationaal recht. Het tweede deel wordt meer specifiek besteed aan de pensioenstelsels van de werknemers, de zelfstandigen en het overheidspersoneel alsook aan de inkomensgarantie voor ouderen. In het derde deel worden de regels inzake gelijkheid en niet-discriminatie op de Belgische pensioenstelsels toegepast. Ten slotte besluiten wij met de hervormingsmogelijkheden.
Rechtshandhaving en medische beroepsuitoefening. Evaluatie van de sociaal- en tuchtrechtelijke handhaving betreffende de individuele gezondheidszorgverstrekking
Eveline ANKAERT; Promotor: Johan Put; Periode: 01/10/2005 - 30/09/2011; Datum openbare verdediging: 28/02/2012
Het proefschrift is de neerslag van een juridisch onderzoek naar de handhaving in het domein van de medische beroepsuitoefening. Het heeft als voornaamste doelstelling een wetenschappelijke bijdrage te leveren aan de kennis over handhaving in globo en aan de inzichten in de juridische behoorlijkheid van de tuchtrechtelijke en sociaalrechtelijke handhaving betreffende de gezondheidszorgverstrekking door artsen in concreto.
Opdat handhaving - minstens vanuit juridisch perspectief - behoorlijk zou kunnen worden genoemd, dient de methodiek van de handhavingsketen als uitgangspunt te worden genomen en behoort handhaving plaats te vinden binnen de contouren gevormd door een samenspel van beginselen. Deze premisse vormt de leidraad van het onderzoek.
Universiteit Antwerpen |
terug naar boven |
De betekenis van het solidariteitsbeginsel in het Europees recht
Doctoraatproject; onderzoeker: Paula Ploscar
Startdatum 01/09/2009; einddatum 31/08/2013; doctoraat behaald in januari 2014.
Het solidariteitsbeginsel heeft gaande weg meer en meer betekenis gekregen in het Europees recht. Dit blijkt op de eerste plaats uit de reeds bestaande Europese verdragen en de versterking van het solidariteitsbeginsel door het Verdrag van Lissabon en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Dit blijkt tevens uit de evolutie van de rechtspraak van het Hof van Justitie bij de toepassing van onderdelen van het Europees recht zoals het Europees burgerschap, de interne markt en het mededingingsrecht. De bedoeling van het onderzoek was om te analyseren waar en op welke manier het Europees recht inhoud heeft gegeven aan het solidariteitsbeginsel. De resultaten van dit onderzoek werden geplaatst naast de invulling die aan dit begrip werd gegeven in de Europese Open Methode van Coördinatie en in het sociaal recht en beleid van lidstaten. Hieruit werden besluiten getrokken m.b.t. de vraag of er in deze Europese context een coherente invulling en visie bestaat op het solidariteitsbeginsel.
ONDERZOEKSGROEP MANAGEMENT & BESTUUR (FACULTEIT SW)
Tussen witte jassen en stropdassen: hoe management doorwerkt in een complexe organisatie
Dotoraatproject 2013-2016; onderzoeker: Chiara De Caluwé; promotors: Wouter Van Doren (promotor) en Ria Janvier (copromotor); opdrachtgever/financiering: Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek
Het onderzoek bekijkt welke sociale mechanismen de impact van management in een complexe organisatie bepalen. De studie doet een beroep op organisatie-etnografie om te ontrafelen hoe management doorwerkt in een complexe organisatie zoals een ziekenhuis. Intensief veldwerk, met observeren, formeel en informeel converseren en documentanalyse, identificeert een aantal mechanismen die ziekenhuismanagers hanteren om te sturen in de organisatie. De topmanagers zetten in op standaardisatie. Via de standaardisatie van werk (accreditatie), outputs (prestatiemeting) en normen (waardenmanagement) vergroten de managers de controle in de organisatie. Maar deze rationele managementinstrumenten staan niet zomaar garant voor managementsucces. De sleutel tot succesvol management zit in de informele organisatie. Het veldwerk in het ziekenhuis toont aan dat de politieke en de culturele dimensie van de organisatie bepalend zullen zijn voor de uiteindelijke impact van management. Macht is een belangrijke factor in een organisatiecontext en determineert de politieke dimensie. Het managen van macht betekent dan het inspelen op belangen en appelleren aan psychologische mechanismen zoals positieve bekrachtiging of het triggeren van een winnaarsmentaliteit. De culturele dimensie duidt op het belang van betekenisgeving die steeds aan de gang is in een organisatie. Een organisatiecultuur is de filter waarmee medewerkers naar de organisatierealiteit kijken. Managen betekent daarom ook het begrijpen en sturen van emoties, percepties en interpretaties. Een te sterke nadruk op rationele elementen kan zelfs leiden tot onrust en frustratie. Deze etnografische studie toont dus aan dat macht en cultuur belangrijke mediërende factoren zijn die bepalen of management er toe doet.
Flexicurity in de publieke sector. Een analyse van de (eenzijdige) wijzigbaarheid van de individueel en collectief bepaalde arbeidsvoorwaarden van de overheidscontractant
Doctoraatsproject 2012-2016; onderzoeker: Inger De Wilde; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen III))
In weerwil van het principieel statutair dienstverband, is contractuele tewerkstelling in de overheidssector niet te beschouwen als een randfenomeen. Een vaak gehoorde reden voor de aanwerving van contractanten, is de idee dat die tewerkstellingsvorm de overheidswerkgever meer flexibiliteit biedt. Vanuit de nood aan een flexibele(r) arbeidsconfiguratie heeft de contractuele tewerkstelling inderdaad een aantal belangrijke merites, maar uit het onderzoek blijkt duidelijk dat de rechtspositie van de overheidscontractant - althans theoretisch-juridisch - rigider is dan die van de statutaire collega wanneer het gaat om de (eenzijdige) wijzigbaarheid van hun arbeidsvoorwaarden. Er lijkt geen algemeen wijzigingsrecht te bestaan dat louter en alleen zou steunen op het feit dat de arbeidsvoorwaarden van contractanten worden geregeld door een eenzijdig wijzigbare rechtspositieregeling of andere reglementaire bepalingen. De bestuursrechtelijke context, met bijzondere aandacht voor de doorwerking van het veranderlijkheidsbeginsel als onderdeel van de beginselen van de openbare dienst, lijkt in dit leerstuk ondergeschikt aan de bescherming die de contractant wordt geboden vanuit het verbintenissen- en (vooral) het arbeidsrecht. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat een publiekrechtelijke werkgever een belangrijk instrument ontbeert waarover een werkgever onder toepassing van de CAO-wet wel beschikt: het gaat om de mogelijkheid om op grond van een cao rechtstreeks wijzigingen door te voeren aan de (overeengekomen) arbeidsvoorwaarden zoals die bestaan in de individuele arbeidsrelatie tussen een werkgever en zijn werknemer. Aan de protocollen gesloten met naleving van de Wet Vakbondsstatuut kan geen dergelijke draagwijdte worden verleend. De onmogelijkheid tot automatische wettelijke conversie na een procedure van collectief onderhandelen, creëert voor publiekrechtelijke werkgevers met een belangrijke populatie contractanten in dienst, een moeilijk te overbruggen juridische breuklijn tussen het bestuursrecht en het arbeidsrecht.
Publiek Private Samenwerking en publieke verantwoording
Doctoraatsproject 2010-2014; onderzoeker: Tom Willems; promotors: Ria Janvier (promotor) en Wouter Van Dooren (copromotor); opdrachtgever/financiering: Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek
Publiek-private samenwerking (PPS) betekent vandaag vooral publieke infrastructuurprojecten die worden gefinancierd en uitgevoerd door private consortia. De groeiende rol van die private consortia in publieke dienstverlening kan de democratische verantwoording verstoren om allerlei redenen: de afstand tussen minister en private uitvoerders neemt toe, de commerciële gevoeligheid van private informatie bemoeilijkt transparantie, en de complexiteit verhindert de controle door parlementsleden en journalisten. De centrale onderzoeksvraag was dan ook: “wat is de impact van complexe vormen van bestuur zoals PPS op democratische verantwoording?”. Deze studie onderzoekt die vraag aan de hand van scholenbouw in Vlaanderen als casus.
Het onderzoek toont aan dat de impact van hybride vormen van bestuur zoals PPS op democratische verantwoording meer complex en ambigue is dan al te vaak in de literatuur wordt aangenomen. De samenwerking met private consortia leidt dus niet automatisch tot een uitholling van de democratische verantwoording. De rechtstreekse vergelijking tussen de reguliere subsidiëring van scholenbouw in Vlaanderen via het agentschap AGIOn en het PPS-programma ‘Scholen van Morgen’ laat zien dat er meer verantwoording is in de PPS, en dat er sprake is van betere verantwoording wegens het feitelijke en externe karakter ervan. Dit betekent niet dat de democratische verantwoording in de PPS probleemloos zou zijn, maar het nuanceert wel in belangrijke mate de doorgaans eenzijdig negatieve interpretatie.
Beleidsruimte in personeelsaangelegenheden bij de Vlaamse gemeenten: maatwerk versus uniformiteit.
Doctoraatsproject 2007-2011; onderzoeker: Nele Peeters; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen II
De focus ligt op de spanning tussen Vlaamse sturing en lokale autonomie in personeelsaangelegenheden bij Vlaamse gemeenten. De algemene onderzoeksvraag luidde: “In welke mate zorgt het (toentertijd) nieuwe rechtspositiebesluit ervoor dat gemeenten een personeelsbeleid kunnen voeren op maat van de gemeente? Kunnen gemeenten werkelijk eigen keuzes maken binnen het vastgelegde kader, en welke factoren verhinderen of stimuleren het maken van die eigen keuzes?”.
Uit documentanalyses van de vroegere en huidige regelgevende kaders blijkt dat er ondanks de grote hoeveelheid Vlaamse regels toch ook een zekere beleidsvrijheid aan de lokale besturen wordt gegeven in personeelsmateries. Opvallender is dat het onderzoek aantoont dat die vrijheid echter amper wordt gebruikt. De overgrote meerderheid van de gemeenten en steden maakt namelijk gebruik van het voorbeeld van rechtspositieregeling dat het Agentschap voor Binnenlands Bestuur ontwikkelde. Maatwerk komt vooral voor bij grotere gemeenten. Ook de anciënniteit van de personeelsverantwoordelijke en het advies van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) vergroten de kans daarop.
Veel gemeentebesturen geven aan dat ze de mogelijkheden en beperkingen van de regelgeving, die ten tijde van het onderzoek vrij nieuw was, nog onvoldoende onder de knie hebben. Het voornemen van een groot aantal lokale besturen om in de toekomst wijzigingen te willen doorvoeren, is een goede zaak. Dit laat gemeenten toe om eigen klemtonen te leggen in hun personeelsbeleid en zich als een aantrekkelijke werkgever te profileren.
Uit het onderzoek komt de rol van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) als een pijnpunt naar boven. Het heeft niet alleen een adviserende rol (coach), maar oefent ook toezicht uit op de lokale regelgeving (scheidsrechter). Voor de lokale besturen leidt die dubbele rol tot onzekerheid.
Tot besluit heeft deze studie ook op beleidsniveau een belangrijke boodschap. De studie toont aan dat het antwoord op de vraag naar meer gemeentelijke autonomie genuanceerd is. Er dient rekening te worden gehouden met lokale kenmerken en omstandigheden. De groep van Vlaamse gemeenten is te divers om onder hetzelfde regelgevend kader te vallen.
Vrije Universiteit Brussel |
terug naar boven |
Bescherming bij ontbinding van het huwelijk. Een onderzoek naar de houdbaarheid van het overlevingspensioen, het echtscheidingspensioen en de uitkering na echtscheiding
Elisabeth Alofs
Onderzoek naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en houdbaarheid van echtscheidings- en overlevingspensioenen en uitkeringen na echtscheiding
Doctoraat behaald in 2013
Staat en gezondheidszorg
Freek Louckx
Het onderzoek analyseert de overheidsinterventie in de gezondheidszorg vanuit een juridisch en fundamenteel wetenschappelijk perspectief, op het kruispunt van het gezondheidsrecht, het publiekrecht en het sociaal recht.
Doctoraat verdedigd in 2014 en gepubliceerd: F. Louckx, Staat en gezondheidszorg, Gent, Larcier, 2015, 406 p.
Ora et labora. Philosophico-legal analysis of religious liberty in labor contexts in the United States of America
Werner De Saeger
Doctoraat behaald in 2015
Legal Protection of Prisoners’ Labor and Social Security Rights: a Comparative Study
Xixue Shang
Dit onderzoek gaat na in hoever de studie van andere rechtssystemen kan bijdragen tot een verbetering van de bescherming van arbeids- en socialezekerheidsrechten van gedetineerden in China.
Doctoraat behaald in 2017.
Social security rights for migrant workers in Vietnam-experiences from international organizations and the European Union
Le Thu Nguyen
Dit onderzoek gaat na welke rechtsnormen en rechtsbeginselen kunnen worden gehanteerd als benchmark en good practices met het oog op de verbetering de van socialezekerheidsrechten van migrerende werknemers in Vietnam.
Doctoraat behaald in 2019
De rechtspositie van het onderwijspersoneel in de Vlaamse Gemeenschap
Evelien Timbermont
In dit onderzoek worden de verschillende rechtspositieregelingen van het onderwijspersoneel in de Vlaamse Gemeenschap voor het eerst in de geschiedenis op omstandige wijze en vanuit arbeidsrechtelijk perspectief doorgelicht. Er wordt voornamelijk aandacht besteed aan het vrij gesubsidieerd onderwijs. Niettegenstaande kunnen verschillende bevindingen worden getransponeerd op de andere onderwijsnetten aangezien vaak een gelijkaardige, en soms zelfs identieke regeling van toepassing is. Zowel de regelgeving die geldt binnen het schoolpactonderwijs als in de hogescholen en de universiteiten komt aan bod.
Doctoraat behaald in 2020