Lopende doctoraten

 

Katholieke Universiteit Leuven

INSTITUUT VOOR ARBEIDSRECHT

Economic governance en de rol van het recht op collectief onderhandelen in de Europese Unie

promotor: prof. dr. Frank Hendrickx; onderzoeker: Pieter Pecinovsky; start- en einddatum: 1 september 2013 ->

Dit onderzoek focust op EU ‘economic governance’ en de relatie ervan met het recht op collectief onderhandelen. Met de introductie van een strikte economische en budgettaire coördinatie via een ‘Europees semester’, dat landen richtsnoeren oplegt door middel van afdwingbare mechanismen, kwam een nieuwe beleidsmethode in de EU op de voorgrond. Deze nieuwe methode, die ‘economic governance’ wordt genoemd, dwingt lidstaten om hervormingen door te voeren in materies zoals het loonbeleid en de arbeidsmarkt. Die materies zijn evenwel ook van belang voor de agenda’s van het nationaal sociaal overleg en handelen over domeinen waarin de betrokkenheid van de sociale partners (vakbonden en werkgevers) een belangrijk onderdeel is van nationale gebruiken. EU-lidstaten worden daardoor enerzijds geconfronteerd met EU-eisen tot arbeidsmarkthervormingen, maar moeten anderzijds ook de autonomie en betrokkenheid van de sociale partners respecteren, in de mate dat dat is voorgeschreven door internationale mensenrechtenverplichtingen, die voornamelijk terug te vinden zijn in de instrumenten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de Raad van Europa. De vraag is of en hoe de EU-eisen kunnen samengaan met de autonomie en betrokkenheid van nationale sociale partners en de internationale verplichtingen van de lidstaten. In hoeverre is ‘economic governance’ problematisch in termen van respect voor het recht op collectief onderhandelen? En is een aanpassing nodig op basis van een discours van sociale rechten, ermee rekening houdend dat het recht op collectief onderhandelen zelf mogelijkerwijze aan een aanpassing toe is in het licht van het onderscheid tussen collectief onderhandelen in strikte zin enerzijds en sociale dialoog anderzijds en in het licht van een groeiende transnationalisering (Europeanisering) van sociaal-economische besluitvorming?

Arbeidsongeschiktheid in het arbeidsrecht. Een juridisch onderzoek naar de re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers op de arbeidsmarkt

promotor: prof. dr. Frank Hendrickx; onderzoeker: Miet Vanhegen; start- en einddatum: 1 september 2018 -> 

Onze arbeidsmarkt staat momenteel voor een aantal belangrijke uitdagingen, waaronder de enorme stijging van het langdurig absenteïsme van minstens een jaar omwille van ziekte. Het aantal langdurig arbeidsongeschikten heeft een recordaantal bereikt in België en ook in de toekomst zal dit aantal wellicht blijven stijgen, gezien de toenemende vergrijzing en het optrekken van de pensioensleeftijd. Ook chronische stress en de daarmee gepaarde burn-out blijken een steeds grotere factor te spelen bij langdurige afwezigheid van de werkvloer. In het kader van het internationale en Europese arbeidsmarktbeleid, werden noties zoals integratie en inzetbaarheid steeds vaker naar voor geschoven als mogelijk antwoord op deze problematiek. In de filosofie van integratie wordt de arbeidsmarkt niet alleen gezien als een instrument die mensen in staat stel om een inkomen te verwerven, maar ook als een middel om integratie te bevorderen. De notie inzetbaarheid peilt naar de zelfredzaamheid van de werknemer op de arbeidsmarkt, ook wanneer zijn inkomen uit arbeid wegvalt. De vraag stelt zich of het huidige arbeidsrecht voldoende aangepast is aan deze nieuwe inzichten over de arbeidsmarkt en hoe deze in verhouding staat ten aanzien van de arbeidsongeschikte werknemer, dit is de werknemer die arbeidsongeschikt wordt ten gevolge van een ziekte of een ongeval. Het onderzoek vertrekt vanuit de onderzoekshypothese dat het huidig Belgische arbeidsrecht inderdaad lacunes of tekortkomingen in die zin bevat. In een eerste stap wordt nagegaan wat re-integratie als concept betekent. Vervolgens wordt nagegaan hoe de re-integratie van arbeidsongeschikten reeds aantoonbaar wordt ondersteund in het arbeidsrecht en waar de tekortkomingen en lacunes zich bevinden. Ten slotte worden een aantal voorstellen tot verbetering gemaakt, hierbij gebruik makend van 'good practices' in Frankrijk en Nederland.

 

INSTITUUT VOOR SOCIAAL RECHT

Onvrijwillige zorg. Een praktische en zorgethische evaluatie van de regelgeving over vrijheidsbeperking in de zorg

Tim OPGENHAFFEN; Promotor: Prof. dr. Johan Put; Periode: 01/09/2014 – 31/12/2018

Is het aanvaardbaar dat een huisreglement in een voorziening voor personen met een mentale beperking seksuele relaties tussen bewoners verbiedt? Mag een ouderenzorgvoorziening opleggen dat zorgverleners de kamer van een bewoner te allen tijde kunnen betreden? Kan een opnamecontract eisen dat bewoners – al dan niet onder dwang – één maal per week een bad nemen? Leven in een zorginstelling gaat gepaard met regels die het samenleven en de zorg in goede banen leiden. Deze regels hebben een impact op de vrijheid van de bewoners. Juridische evaluaties van deze regels en de wetgeving die erop van toepassing is, zijn er nagenoeg niet. Hierdoor bestaat er weinig tot geen kennis over de concrete grenzen aan de vrijheid van een cliënt in de residentiële zorg voor ouderen en personen met een handicap, en de kwaliteit van de wetgeving die op deze grenzen van toepassing is. Belangrijke vragen naar o.a. de omvang van de vrijheid van de cliënt, de mogelijkheid om van bepaalde grondrechten contractueel af te wijken, de actuele verzetsmogelijkheid tegen beperkingen waarmee bij opname ingestemd is, en de kwaliteit van de regels blijven juridisch onderbelicht.
Dit onderzoek vult deze lacune in door na te gaan in welke mate de regels op het niveau van residentiele zorgvoorzieningen voor ouderen en personen met een handicap in Vlaanderen en Nederland in overeenstemming zijn met de nationale wetgeving en of deze nationale wetgeving, aangevuld met de regels op voorzieningsniveau de toets aan een met zorgethiek verdiept grondrechtenkader kan doorstaan.
Hierbij wordt eerst aan de hand van een combinatie van empirische methoden kwalitatief nagegaan welke regels op voorzieningsniveau de vrijheid van een cliënt inperken. Deze inperkingen worden op een inductieve wijze gecategoriseerd. Deze categorisering wordt vervolgens getoetst aan de nationale wetgeving. De combinatie van wetgeving en de op voorzieningsniveau gehanteerde regels geeft een inzicht in het bestaande recht, dat vervolgens getoetst wordt aan de grondrechten. Aangezien de grondrechten echter slechts een minimum vormen waaraan het recht moet voldoen, werkt het onderzoek daarna een aanvullend maximumkader uit. Dit maximumkader is gebaseerd op de zorgethiek, een stroming die de concrete zorg als vertrekpunt van de ethische analyse neemt. Aan de hand van het verdiept grondrechtenkader dat hieruit volgt, is mogelijk om op basis van de geëvalueerde verschillen tussen Vlaanderen en Nederland concrete aanbevelingen te formuleren.
Door de bestaande lacune op deze wijze in te vullen ontstaat enerzijds inzicht in de vraag of de grondrechtelijke principes die op de residentiële zorg van toepassing zijn in de praktijk al dan niet dode letter blijven en komt anderzijds vast staan of het recht op dit punt goede zorg verhindert dan wel ondersteunt.

 

Universiteit Antwerpen

Non-standaard vormen van tewerkstelling en digitalisering van het werk: de invloed van en op het Europese internemarktrecht

Doctoraatsproject; onderzoeker: Bartłomiej Bednarowicz

Startdatum 1/10/2015; einddatum 30/9/2019

Dit onderzoek behandelt de juridische aspecten van de personele en territoriale werkingssfeer van het EU internemarktrecht met betrekking tot arbeids- en socialezekerheidsrecht, voor zover het gaat om werk in de gig-economie. Het zal een juridische analyse maken van het fenomeen van de zogenaamde Uberisering van de arbeid en dit vanuit het perspectief van de fundamentele vrijheden van de Europese interne markt: grensoverschrijdende werk en dienstverlening digitaal uitgevoerd  in de vorm van crowdwork en on-demandwork via apps, ofwel als werknemer of als (schijn)-zelfstandige. Het zal de concrete toepassing van het Europese internemarktrecht onderzoeken en alsook de problemen van afdwingbaarheid van het Europese internemarktrecht en van arbeids- en sociale rechten in de context van deze nieuwe vormen van arbeid, om zo de rechtspositie van personen die in de gig economie verder te verduidelijken.

Hoe kan het EU recht bijdragen tot de beleidsdoelstelling van de Europese Unie inzake de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting?

Doctoraatsproject - FWO; onderzoeker: Ane Fernandez de Aranguiz

Startdatum 01/09/2016, einddatum 31/08/2020

De strijd tegen armoede en sociale uitsluiting is een beleidsdoelstelling die hoog op de politieke agenda staat van de Europese instellingen. Dit komt onder meer tot uiting in beleidsinitiatieven zoals Europa 2020 en is ook ondersteund door bepalingen in de EU-Verdragen en het EU-Handvest van de Grondrechten. Deze beleidsinitiatieven en deze juridische bepalingen hebben evenwel geen directe invloed op juridische aanspraken voor financiële en andere ondersteuning van personen die met armoede en sociale uitsluiting geconfronteerd worden. Hieruit blijkt een ambiguïteit tussen de Europese beleidsdoelstelling om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden enerzijds en de zeer bescheiden en marginale omzetting van deze doelstelling in juridische bindende instrumenten van Unierecht anderzijds. De belangrijkste doelstelling van dit onderzoek is om na te gaan hoe deze ambiguïteit kan worden opgeheven en hoe EU juridische instrumenten kunnen worden verbeterd of ontwikkeld om hen beter te doen bijdragen tot de realisering van deze beleidsdoestellingen. Meer in het bijzonder zal dit onderzoek nagaan welke rol van de EU-Verdragsbepalingen, de algemene beginselen van het Unierecht en de grondrechten kunnen spelen in de strijd tegen armoede. Het onderzoek zal verder een kritische analyse uitvoeren van de invloed van bestaande EU juridische instrumenten op armoede en sociale uitsluiting. Vervolgens zal dit onderzoek voorstellen uitwerken over hoe de nu bestaande instrumenten van Unierecht beter afgestemd zou kunnen worden op deze beleidsdoelstellingen en hoe nieuwe Europese juridische instrumenten in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting kunnen worden ontwikkeld.

Etude de l'effectivité de quelques normes liées au vieillissement au sein de l'Union européenne

onderzoeker: Christine Canazza

La question qui traverse la thèse est celle de la recherche de l’effectivité de certaines normes en matière de vieillissement. L’examen de l’effectivité de ces normes est effectué en tenant compte de la distinction établie entre l’effectivité au niveau de l’utilisation de la norme juridique par les destinataires primaires et secondaires, d’une part, et  l’effectivité au niveau des effets de la norme juridique, d’autre part.
Consciente des divergences et des complémentarités qui sous-tendent les différents types de normes – qu’il s’agisse du droit social ou des politiques sociales et économiques – la thèse entend déterminer, d’une part, comment certains aspects du droit du travail et du droit de la sécurité sociale sont susceptibles d’améliorer la situation des personnes âgées, en particulier sur le marché du travail dans un contexte de vieillissement de la population européenne et, d’autre part, comment assurer une meilleure articulation entre le droit et les politiques publiques liées au vieillissement afin d’assurer une réelle effectivité  à ces normes.

De toegankelijkheid, en meer specifiek de begrijpbaarheid, van het OCMW-recht voor kwetsbare burgers

doctoraatsproject 01/10/2014-30/09/2020; mandaatassistente: Margot Van Leuvenhaege

In dit onderzoek staan de begrippen kwetsbaarheid en rechtstoegankelijkheid (“access to justice”) centraal. Een eerste deel is erop gericht om de concepten te plaatsen in de specifieke context van het OCMW-recht. Zo wordt gesteld dat kwetsbaarheid en armoede onmogelijk kunnen worden bestudeerd zonder tegelijk een link te leggen met leefloon en maatschappelijke dienstverlening. Daarnaast heeft rechtstoegankelijkheid niet alleen de betekenis van toegang tot een rechterlijke instantie of toegang tot het recht, maar gaat het  - in het bijzonder in relatie tot het OCMW-recht - veel ruimer ook over de toegang tot een menswaardig bestaan. 
In het tweede deel wordt de thematiek verder toegespitst op de begrijpbaarheid van het OCMW-recht als onderdeel van de algemene toegankelijkheid. Begrijpbaar OCMW-recht is immers, meer nog dan de andere B’s van toegankelijkheid (o.m. betaalbaarheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid…) essentieel in relatie tot de kwetsbare doelgroep.  Volledigheidshalve wordt ook ingegaan op de huidige stand van het OCMW-recht en meer bepaald op de initiatieven die in het verleden reeds werden genomen om de toegankelijkheid (begrijpbaarheid) van het OCMW-recht te verbeteren. Een en ander wordt bestudeerd tegen de achtergrond van het basiswerk van M. CAPPELLETTI inzake access to justice.  
Alzo ontstaat uit dit theoretische raamwerk de centrale onderzoeksvraag van het doctoraat: “Welke zijn de knelpunten/drempels inzake de begrijpbaarheid van het OCMW-recht ten aanzien van kwetsbare burgers?”. 
In het derde deel wordt aan de hand van een empirisch onderzoek getracht om een antwoord te formuleren op deze vraag. Deze studie neemt in de eerste plaats de vorm aan van een vonnissen- en arrestenonderzoek aan de Arbeidsgerechten van Antwerpen. Vervolgens worden de resultaten afgetoetst in focusgesprekken met verschillende actoren die op de ene of de andere manier ervaring hebben met het OCMW-recht. Denk hierbij in het bijzonder aan sociaal werkers, vertegenwoordigers van armoedeorganisaties en advocaten. Daar waar de vonnissen en arresten toelaten om op een objectieve wijze de belangrijkste drempels te situeren, geven de focusgesprekken het noodzakelijke inzicht in datgene wat in de dagelijkse praktijk van het OCMW leeft. 
Uit voormeld empirisch onderzoek worden dan een aantal transversale thema’s gedistilleerd die een centrale rol spelen wanneer het gaat over de (on)begrijpbaarheid van het OCMW-recht. Elk thema wordt bovendien zowel vanuit een juridische als vanuit een rechtssociologische invalshoek bestudeerd. Tevens wordt zoveel als mogelijk een link gelegd met de theoretische concepten uit het eerste deel. 
Het doctoraat sluit ten slotte af met enkele aanbevelingen om de begrijpbaarheid van het OCMW-recht te verbeteren. Bepaalde reeds bestaande ideeën, waaronder de automatische rechtentoekenning, worden eveneens op hun juridische en rechtssociologische haalbaarheid beoordeeld.

Het gelijkheidsbeginsel in aanvullende pensioenen voor werknemers: een moeilijk evenwicht tussen bescherming en flexibiliteit

doctoraatsproject 01/10/2016-30/09/2022; onderzoeker: Sarah Knoops; promotors: prof. dr. Daniël Cuypers en prof. dr. Britt Weyts

Bij de beoordeling van het aanvullend pensioen (tweede pijler) als alternatief of substantiële aanvulling voor het wettelijk pensioen spelen de gelijkheid tussen de werknemers en het niveau van de bijdragen een belangrijke rol. Enerzijds zijn er nog steeds werknemers die volledig uit de boot vallen en niet genieten van de opbouw van een aanvullend pensioen via hun werkgever of sector. Anderzijds kan het bedrag van de pensioenbijdrage van een aangesloten werknemer sterk variëren. De aansluiting bij een pensioenplan staat dus niet garant voor een gelijke opbouw. Hoe stelt het recht grenzen aan deze diversificatie in aanvullende pensioenen?
In dit onderzoek wordt het gelijkheidsbeginsel in aanvullende pensioenen voor werknemers onderzocht, met veel aandacht voor de recente ontwikkelingen. De focus ligt op de concrete toepassing van het gelijkheidsbeginsel in aanvullende pensioenen voor werknemers, met aandacht voor een onderscheid op basis van leeftijd enerzijds en op basis van het arbeidscontract anderzijds. Deze analyse wordt aangevuld door een beperkte empirische studie en een functionele rechtsvergelijking met Nederland en Luxemburg.

 

ONDERZOEKSGROEP MANAGEMENT & BESTUUR (FACULTEIT SW)

Mogelijkheden van het bestuur om eenzijdig arbeidsovereenkomsten in de publieke sector te wijzigen

Doctoraatsproject 2014-2017; onderzoeker: Elisabeth Aerts; promotors: Alexander De Becker en Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek

Het onderzoek focust op de mogelijkheden van het bestuur om eenzijdig arbeidsovereenkomsten in de publieke sector te wijzigen. Hierbij staat de wisselwerking tussen de collectieve en de individuele arbeidsverhouding in zowel de publieke als de private sector centraal. Naast een analyse van het Belgische juridische systeem, omvat dit onderzoek tevens een diepgaand rechtsvergelijkende analyse met het Deense en het Franse systeem.

Collectieve arbeidsverhoudingen in de publieke sector

Doctoraatsproject 2016-2020; onderzoeker: Sarah Palinckx; promotor: Ria Janvier; opdrachtgever/financiering: Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing

In eerste orde wordt een grondige studie gemaakt van de bestaande regelgeving op het vlak van de collectieve arbeidsverhoudingen in de publieke sector. In het verlengde daarvan komt het erop aan de problemen, ongerijmdheden en het potentieel onaangepaste karakter van het algemene vakbondsstatuut in kaart te brengen. Eén van de aandachtspunten daarbij is of het opzetten van een stelsel van bindende akkoorden, naar het model van het collectief arbeidsrecht in de privésector, een denkspoor is. Om tot een blauwdruk te komen van een (ver)nieuw(d) vakbondsstatuut, zal tevens inspiratie worden gezocht in het systeem in Nederland, waar als  uitloper van de normalisering vorm dient te worden gegeven aan een nieuw systeem van collectief overleg.

 

Vrije Universiteit Brussel

Onderzoek naar de grondslagen en draagwijdte van een verplichting tot het motiveren van regelgeving en de betekenis daarvan voor de sociale grondrechten

Alexandra Gjurova

Het onderzoek gaat uit van de hypothese dat een motiveringsverplichting rust op de regelgever. Het strekt ertoe die hypothese te verifiëren en, in bevestigend geval, na te gaan welke draagwijdte de motiveringsverplichting van de regelgever heeft en welke betekenis zij heeft voor de handhaving van de sociale grondrechten.

Lopend doctoraatsonderzoek: 2018-2022

 

Universiteit Hasselt

Sociaalrechtelijke aspecten van de beëindiging van een grensoverschrijdende arbeidsrelatie

Onderzoeker: Els Langhendries; Promotor: Prof. dr. Johan Peeters

Startdatum: 1 oktober 2012

In het kader van de flexibilisering en mondialisering van de arbeidsmarkt, neemt de grensoverschrijdende tewerkstelling een steeds prominentere plaats in. Bovendien maakt de klassieke vorm van grensarbeid gaandeweg plaats voor meer 'atypische grensarbeid' (detachering, transfer, gesplitste tewerkstelling). De toenemende diversiteit binnen het grensoverschrijdend verkeer gaat tevens gepaard met een groeiende juridische complexiteit van de geldende (transnationale) regelgeving ter zake.
Dit onderzoek beoogt een kritische (in hoofdzaak, sociaalrechtelijke) analyse van de Europese en nationale regelgeving inzake de beëindiging van een grensoverschrijdende arbeidsrelatie, met de tewerkstelling tussen België en Nederland als uitgangsbasis.
In eerste instantie zal het concept (de definiëring) van 'grensoverschrijdende tewerkstelling' onder de loep genomen worden. Vervolgens zal binnen de verschillende onderzoeksdomeinen (sociaal-, fiscaal- en familiaalrechtelijk vlak) worden nagegaan in welke mate de centrale idee van de Europese (coördinatie-) regelgeving, met name de bescherming van de zwakkere contractspartij, wel degelijk haar doel bereikt, dan wel dat deze eerder de veiligstelling van bepaalde grondrechten / aanspraken van de werknemers in de weg staat.

The place of national courts in the new fundamental rights landscape of the EU

Onderzoeker: Šejla Imamović; Promotoren: Prof. dr. Petra Foubert & Prof. dr. Monica Claes (Universiteit Maastricht)

Startdatum: 1 september 2013

The growing complexity of fundamental rights protection in the European Union (EU) is very problematic for national courts and more importantly, for individuals seeking protection.
In the present system of fundamental rights protection EU Member States have to comply with several sets of norms, among which two European which largely coincide but may diverge, and which are ultimately guarded by a different court, the European Court of Human Rights (ECtHR) and the Court of Justice of the EU (CJEU). Additionally, each of the Member States has its own national system of fundamental rights protection, often with its own ultimate guarantor (the constitutional court), and its own rules governing the relationship between the various sets of fundamental rights norms.
The legal relationships between these component parts of the European fundamental rights landscape and between the actors belonging to each of these systems are contested and are still evolving. Recently, the most important catalyst for change is the entry into force of the Lisbon Treaty. This Treaty gives the EU a binding Charter of Fundamental Rights and obliges the EU to accede to the ECHR – necessitating a new conception of the relationship between the CJEU and the ECtHR. This research aims at investigating the effects this changing relationship between the two European Courts will have on national courts of the Member States, and how they can rise to the challenges they will have to overcome.

Wijzigbaarheid van arbeidsrelaties in de publieke sector. Lessen voor België uit Frankrijk en Denemarken

Onderzoeker: Elisabeth Aerts; Promotoren: Prof. dr. Alexander De Becker & Prof. dr. Ria Janvier (Universiteit Antwerpen)

Startdatum: 16 januari 2014

De Belgische publieke sector stelt zowel op statutaire als op contractuele basis tewerk. Hoewel deze laatste tewerkstellingsvorm traditioneel een uitzonderingscategorie vormt, neemt het aantal overheidscontractanten toe. Dit is in het bijzonder het geval in de lokale besturen, waar de contractuele tewerkstelling tegenwoordig een volwaardig alternatief vormt voor de statutaire tewerkstelling. Deze evolutie doet vragen rijzen met betrekking tot de wijzigbaarheid van de arbeidsvoorwaarden van de overheidspersoneelsleden. Ten aanzien van de ambtenaren speelt in dit verband het bestuursrechtelijke veranderlijkheidsbeginsel. Dit beginsel vindt evenwel geen toepassing op de overheidscontractanten. De overheidswerkgever moet voor de overheidscontractanten de grenzen van het arbeidsrechtelijke ius variandi respecteren, die voortvloeien uit de regels en principes betreffende de arbeidsovereenkomst. In de private sector wordt deze (on)veranderlijkheid van de arbeidsovereenkomst genuanceerd door de doorwerking van collectieve arbeidsovereenkomsten. Cao’s vinden niettemin geen toepassing in de publieke sector. Dit onderzoek beoogt de juridische relatie te analyseren tussen de individuele en de collectieve arbeidsverhouding van de overheidspersoneelsleden. In deze analyse wordt ook het in de private sector geldende systeem van collectieve onderhandeling meegenomen. Deze analyse vormt het uitgangspunt voor het uitwerken van twee sporen om de overheidstewerkstelling vorm te geven, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de wijzigbaarheid van de arbeidsrelatie. Deze sporen steunen op inzichten verworven uit een rechtsvergelijkende analyse met Frankrijk en Denemarken. Hierbij wordt nagegaan hoe deze landen omgaan met het moeilijke evenwicht tussen enerzijds de rol van collectieve onderhandelingen en anderzijds de mogelijkheid om (eenzijdig) de arbeidsvoorwaarden van contractueel overheidspersoneel te wijzigen.

Women’s Access to Social Security Schemes in Mozambique: Rethinking the Social Security Legal Framework to Enhance Human Development

Onderzoeker: Farida Mamad; Promotor: Prof. dr. Petra Foubert

Startdatum: 1 april 2015

Since the signing of the Peace Agreements in 1992 Mozambique has experienced a period of strong, economic growth. The celebrated per capita income and Gross Domestic Product growth has not been consistent with equitable development which is evident in the continued impoverishment of women in Mozambique. Adding to that reality, UNICEF studies have concluded that Mozambique has stagnated over the past six years in terms of human development.
However, it has been argued that social security can play a fundamental role in creating more inclusive and human development. Ensuring a basic level of social security and thus a decent life for people – many of whom are struggling just to survive – is a necessity and an obligation under the Human Rights Instruments. Although some social security measures are primarily targeting female-headed households, gender is seldom used as a differentiating lens through which one can understand poor people’s exposure to risk and vulnerability. Nevertheless, social security programs are rarely neutral and are a poorly designed policy, and thus they can exacerbate inequalities.
The objectives of this research are to examine women’s access to social security schemes in Mozambique with particular focus on social protection floors and the challenges that women face in accessing social protection floors and finally establish alternative means to ensure women’s access to social protection floors in Mozambique.

De rechtspositie van werknemers bij de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst omwille van een psychische kwetsbaarheid

Onderzoeker: Alexander Maes; Promotor: Prof. dr. Johan Peeters; Co-promotor: Prof. dr. Petra Foubert

Startdatum: 16 september 2015

Het onderzoek spitst zich toe op drie deelproblemen die werknemers met een psychische kwetsbaarheid ondervinden wanneer hun arbeidsovereenkomst beëindigd wordt net omwille van die psychische kwetsbaarheid. In de eerste plaats wordt er aandacht besteed aan de beëindiging door medische overmacht en de bescherming die werknemers genieten tegen een onredelijk of discriminatoir ontslag. Er wordt uiteraard ook bekeken hoe die regels concreet toegepast worden wanneer de beëindiging verbonden is aan een psychische kwetsbaarheid. In de tweede plaats wordt er aandacht besteed aan de mogelijke verantwoordelijkheid van de werkgever voor het ontstaan of verergeren van de psychische kwetsbaarheid die aanleiding gaf tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tot slot worden ook de rechten van werknemers met een psychische kwetsbaarheid binnen het systeem van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen bekeken. Aan de hand van een evaluerend en rechtsvergelijkend onderzoek zal er uiteindelijk ook geprobeerd worden voorstellen te formuleren ter verbetering van de rechtspositie van werknemers met een psychische kwetsbaarheid met betrekking tot de aangehaalde problematieken.

Het fiscaal en sociaal statuut van doctorandi in Vlaanderen

Onderzoeker: Michelle Wilms; Promotor: Prof. dr. Elly Van de Velde; Co-promotor: Prof. dr. Petra Foubert

Startdatum: 1 september 2017

Jonge onderzoekers kunnen in Vlaanderen onder verschillende statuten worden aangeworven. Zo dient een onderscheid te worden gemaakt tussen bursalen en assistenten (AAP). Dergelijke kwalificatie heeft echter verregaande fiscale en sociale gevolgen, die daarenboven sterk afhankelijk zijn van de levensfase waarin de doctorandus zich bevindt. Het onderzoek richt zich dan ook op het blootleggen van de fiscale en sociale verschillen alsook de pijnpunten met betrekking tot beide statuten. Daarenboven rijst de vraag naar gelijkheid tussen bursalen en assistenten. In hoeverre zijn deze fiscale en sociale verschillen immers verantwoord? Ook binnen Europa worden zeer uiteenlopende statuten gehanteerd, gaande van een zuiver statuut als student tot een volwaardig statuut als werknemer. Dit is relevant in het kader van joint PhD’s waarbij aan twee universiteiten wordt gedoctoreerd. Men kan zich de vraag stellen naar de toepassing van het vrij verkeer van werknemers en de eventuele impact op het statuut van doctorandi. Deze problematiek wordt behandeld vanuit een rechtsvergelijkend perspectief.

De rechtspositie van het personeel bij internationale organisaties met een zetel- of samenwerkingsakkoord met België onder jurisdictie van het Administratief Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie vanuit sociaalrechtelijk perspectief

Onderzoeker: Frederick De Cock; Promotor: Prof. dr. Petra Foubert; Co-Promotor: Prof. dr. Johan Peeters

Startdatum: 1 september 2017

Het doel van het onderzoek is om de rechtspositie van het personeel bij internationale organisaties te analyseren vanuit sociaalrechtelijk perspectief. Deze internationale organisaties zijn opgericht op basis van een verdragstekst die door minstens drie landen werd aangenomen en geratificeerd. Hierbij wordt in hoofdzaak gekeken naar internationale organisaties waarmee ons land een zetelakkoord (een overeenkomst waarin de voorrechten en immuniteiten worden vastgelegd) of samenwerkingsakkoord heeft afgesloten , en die de jurisdictie van het Administratief Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie hebben erkend. Gelet op de immuniteit die de internationale organisaties bezitten, is het echter quasi onmogelijk om zich tot een nationale rechter te richten. Het beginsel van immuniteit kan voor het rechtszoekende personeelslid een grote hindernis zijn om het geschil beslecht te zien. Om aan deze problematiek van immuniteit, evenals aan het recht op een gedegen beslechting van een geschil tegemoet te komen, hebben de internationale organisaties voorzien in eigen beslechtingsmechanismen. Een analyse van deze beslechtingsmechanismen voor sociaalrechtelijke geschillen bij internationale organisaties vormt dan ook een eerste kernpunt van het onderzoek. Het tweede kernpunt bestaat er in om, wat betreft enkele thema’s, de “norm” te gaan bepalen: het huidig geldende “arbeidsrecht van het personeel van internationale organisaties”. De focus ligt hierbij op het individueel arbeidsrecht. Daarbij wordt eveneens gekeken naar hoe het Tribunaal omgaat met een juridisch vacuüm, en welke rechtsbronnen het Tribunaal betrekt bij de besluitvorming.

Reasonable accommodation, disability and anti-discrimination in the context of higher education - A comparison between the Belgian and Italian systems in an EU law perspective

Onderzoeker: Livio Rubino; Promotoren: Prof. dr. Petra Foubert & Prof. dr. Laura Calafà (Università di Verona)

Startdatum: 1 oktober 2017

The research project deals with discrimination on the basis of disability in context of higher education. The central research question relates to the development of a new legal framework of reasonable accommodations, sufficient to guarantee the right to education on the ground of the equality principle. On the one hand, the role of EU law will be considered. On the other, two national systems, the Belgian and Italian ones, will be analysed in a comparative perspective. In order to have a full overview, it is necessary to also broaden the analysis to other contexts as the UN (through its Conventions) and the Council of Europe (through its Charter and Court). Also other fields, like philosophy of law (with the concepts of social justice and social contract) will be taken into account.